Hoofdredacteur Aimé Bogaerts van de krant Vooruit kondigde kort daarna een opvoering aan door het Gentse amateurgezelschap Multatulikring, met als commentaar: ‘Dat moet mannen; dat is werk van Volksvoorlichting; dat is de wrake die begint’. De eerste opvoering, op 25 januari 1903, kende een overweldigende bijval en was het begin van een succes en een bekendheid die tot vandaag duren. De Multatulikring zou het stuk tot 1914 elk jaar opnieuw spelen en heeft er ware triomfen mee geoogst.
Op de planken van de officiële gezelschappen was er niet meteen plaats voor dit rauw-realistische werk – ‘een zeer stoute en zeer ruwe greep in ons volksleven’ – maar de levensechte milieutypering, onverbloemd in het Oost-Vlaamse dialect, was een regelrechte aanval op de sociale ongelijkheid en uitbuiting die gaandeweg een rol zou spelen in het verdringen de ‘aller-akeligste draken’ op het Vlaams toneel. Het gezin Van Paemel zou ook de Vlaamse stadstheaters veroveren en een vaste stek krijgen als een klassieker in het repertoire.
Het gezin Van Paemel bracht een waarheid van toen aan het licht: de diepe kloof tussen de sociale standen, de onmenselijke armoede van de uitgeperste plattelandsbevolking. Vandaag zijn die sociale misstanden grotendeels verdwenen, maar de handeling en de personages van het stuk blijven daarom niet minder aangrijpend. De tragische ondergang van de arme pachter en zijn familie is een menselijk drama dat het publiek blijft aanspreken omdat Buysse de psychologische dimensies ervan schetst.
Buysse biedt geen oplossing voor het conflict maar schetst hoe de boer geruïneerd wordt en hoe zijn familie uiteenvalt als gevolg van de sociaaleconomische verhoudingen. Hij toont dat de oudere generatie niet in staat is het hoofd te bieden aan de maatschappelijke ontwikkelingen en haar lot aanvaardt als een – onbillijke – straf van God. Vader Van Paemel is overgeleverd aan een tweevoudige almacht: aan de rijke baron-kasteelheer die hem willekeurig kan uitzuigen, én aan de dorpspastoor die slechts gelatenheid en gehoorzaamheid predikt. Maar er is ook een sprankeltje hoop. De familie gaat ten onder door allerlei calamiteiten, maar enkele van de kinderen komen wel in opstand tegen hun lot en kunnen er aan ontsnappen door naar Amerika uit te wijken.
Het generatieconflict is van alle tijden. Wat het stuk vandaag ook nog zo aantrekkelijk maakt is de vermenging van de diepe tragiek met de voor Buysse zo typerende, ontspannende humoristische elementen. De baron en zijn familie spreken een bijzonder komisch mengtaaltje van Frans en gebroken Vlaams dialect. Ook stroper Masco, de vrijer van een van Van Paemels dochters, zorgt voor een vrolijke noot. Maar wat vooral beklijft is de figuur van boer Van Paemel, die naar het einde toe in een indrukwekkende monoloog zijn lot overloopt en in een laatste scène, brandhout hakkend, afscheid neemt van zijn opstandige zoon Kamiel. Een slotakkoord dat niemand onbewogen laat.
Cyriel Buysse
De Oost-Vlaamse schrijver Cyriel Buysse (Nevele, 1859 – Afsnee, 1932) leek aanvankelijk voorbestemd om zijn vader op te volgen als eigenaar van een chicoreifabriek, waar hij op zestienjarige leeftijd aan de slag ging. Gestimuleerd door zijn tantes, Rosanie en Virginie Loveling, koos hij echter al vroeg het pad van de literatuur. Na zijn huwelijk met een Haarlemse bracht hij zijn tijd afwisselend door in Afsnee, bij Gent, en in Den Haag. Zowel in noord als zuid nam hij deel aan het literaire leven. Hij was redacteur van het belangrijke tijdschrift Van Nu en Straks en medestichter van het blad Groot Nederland, samen met onder anderen Louis Couperus.
Als auteur debuteerde Buysse in de jaren tachtig van de negentiende eeuw. In 1890 publiceerde hij in De nieuwe gids de novelle De biezenstekker, het begin van een lijvig oeuvre dat vaak het harde plattelandsleven als onderwerp heeft. Zijn vroege werk is zeer realistisch, zelfs naturalistisch van inslag en stootte daarom ook wel op kritiek. De zwaarmoedige roman Het recht van de sterkste (1893) is daar een goed voorbeeld van. In dezelfde stijl schreef hij Schoppenboer (1898) en het bekende toneelstuk Het gezin van Paemel (1903), dat later werd verfilmd.
Buysses toon werd na de eeuwwisseling gaandeweg lichter, in novellen als Lente (1907), of romans als ’t Bolleken (1906). Na de Eerste Wereldoorlog kwam er meer plaats voor humor en ironie in zijn werk. Uit deze periode komt zijn eveneens verfilmde roman Tantes (1924), die ver staat van zijn vroege naturalistische werk.
Het heeft een hele tijd geduurd voor het talent van Buysse echt werd erkend. Pas in 1921 ontving hij de Driejaarlijkse Staatsprijs voor het Proza. Vandaag wordt Buysse nog steeds gelezen dankzij zijn sobere stijl, waardoor zijn werk minder verouderd aandoet dan dat van sommige tijdgenoten. Ironisch genoeg is hij als telg van een gegoed milieu de meest leesbare boodschapper van de wantoestanden op het Vlaamse platteland rond de eeuwwisseling.
Affiche van de amateuropvoering in 1905
DVD van de verfilming door Paul Cammermans uit 1986. Hugo Claus schreef het scenario op basis van het originele theaterstuk