De thematiek van de roman blijkt zo rijk dat er steeds nieuwe betekenis en aanknopingspunten in worden gevonden. Zelf schreef Couperus in een brief van 1919: ‘De Stille kracht geeft vooral weêr de geheimzinnige vijandschap van Javaanschen grond en sfeer en ziel, tegen den Nederlandschen veroveraar. Deze vaak verborgen hostiliteit is een mystiek element in het boek’. Zo werd de roman door de tijdgenoten ook gelezen en gewaardeerd: als een confrontatie tussen de westerse ideeën van de kolonialen in het toenmalige Nederlands-Indië en de autochtone, onderdrukte Javaanse bevolking.
Het Westen tegenover het Oosten, waarbij de Nederlandse ambtenaren en hun entourage te maken krijgen met een uiterlijk zeer eerbiedige, nederig voor hen buigende, zelfs letterlijk ‘loophurkende’ lokale bediening. Toch krijgen ze op geen enkele manier greep op het geheime verzet van de Javanen, dat herhaaldelijk als een ‘onuitzegbaar mysterie’ wordt omschreven. De Javanen leven hun eigen mysterie-leven, dat verborgen blijft voor de westerse blik. Hun eigen ‘stille kracht’, hun fier verzet tegen de onderwerping, zal in de roman uiteindelijk triomferen, zoals al aangegeven is in de openingszin. Daarin valt het woord ‘tragisch’ maar liefst twee keer.
Couperus heeft de tegenstelling Oost-West uitgewerkt rond de geschiedenis van de krachtige bestuursambtenaar Otto van Oudijck, een heersersfiguur die resident is in een Javaanse stad. In een uitgebreid psychologisch portret van hem en van zijn vrouw Léonie (een overspelige femme fatale die flirt met haar stiefzoon én met de aanstaande van haar stiefdochter) wordt heel expliciet getoond hoe hun ondergang onvermijdelijk is omdat ze geen voeling hebben met ‘de mystiek der zichtbare dingen op dat eiland van geheimzinnigheid’.
Het gezin van Van Oudijck valt uiteen, zijn vrouw verdwijnt naar Parijs en de resident trekt zich uiteindelijk terug in de desa met een inheemse vrouw en haar familie. Ook in hun vriendenkring van westerlingen heeft de angst dan al toegeslagen voor de geheimzinnige, ‘stille’ kracht die zich uit in tal van vreemde verschijnselen zoals tafeldansen en sirih-spuwen.
Tijdgenoten van Couperus voelden zich niet alleen aangetrokken tot deze mystiek, ze genoten ook van de beschrijving van de vrijere moraal van de kolonialen. Er werd wel ‘veel gedaan aan liefde’ in Indië, wat het boek een pikant ‘onzedig’ tintje gaf. Later, en zeker voor de lezers van vandaag, is daar nog het besef bij gekomen dat Couperus hier, heel vroeg al, scherp en nadrukkelijk kritiek uitte op het kolonialisme en de Europeaan ‘die zich inburgert in een land, vijandig aan zijn bloed’.
In de strijd tussen ‘Oosterschen tegenstand’ en de ‘Westersche ideeën’ kiest Couperus voor het verzet: zijn kritiek is zeer expliciet. Indië is ‘een reusachtige maar uitgeputte kolonie, steeds uit Holland bestuurd met éen idee: winstbejag’. De overheerser is dan weer een ‘kleine armzielige uitzuiger’. Deze analyse heeft een belangrijke rol gespeeld in de bewustwording rond de misstanden in het koloniale verleden. De stille kracht is daarom een erg belangrijke roman.
Louis Couperus
Louis Couperus (Den Haag, 1863 – De Steef, 1923) was de jongste zoon in een groot, welgesteld gezin. Doordat zijn vader een hoge functie bekleedde in de Nederlands-Indische ambtenarij bracht Couperus een deel van zijn jeugd door in Batavia in Nederlands Indië (vandaag Djakarta in Indonesië). Ook in zijn latere leven zou hij veel reizen, neergedrukt als hij zich voelde door de beklemmende burgerlijkheid van de Haagse kringen waarin hij geboren was. Hij bracht veel tijd door in Zuid-Europa en bezocht als correspondent voor de Haagsche Post Noord-Afrika en Japan.
In 1891 huwde hij met zijn nicht, Elisabeth Baud, met wie hij echter altijd een vrij platonische relatie zou hebben. Hij worstelde immers met zijn seksualiteit, en een deel van zijn werk is beïnvloed door de innerlijke strijd die hij voerde om zijn homo-erotische aanleg een plaats te geven in een tijd waarin een andere geaardheid niet op prijs werd gesteld.
Als schrijver is hij vooral bekend voor zijn psychologische romans, vaak met een naturalistische inslag. Naast De stille kracht (1900) zijn werken als Extaze (1892), Eline Vere (1889) en Van oude menschen, de dingen, die voorbij gaan... (1906) echte klassiekers. Eén titel vat zijn thematiek uit die periode bondig samen: Noodlot (1890). Naast naturalistische romans schreef hij ook historische en mythologische verhalen.
Hoewel Couperus vooral als romanschrijver bekend is gebleven, omvat zijn oeuvre ook sprookjes, reisverhalen, journalistieke schetsen en poëzie. Hij was daarnaast redacteur van het literaire tijdschrift De Gids en stond mee aan de wieg van het letterkundig tijdschrift Groot Nederland.
Er zijn Couperus maar weinig grote prijzen te beurt gevallen. Toch had zijn werk tijdens zijn leven veel succes, ook internationaal, wat uit de vele vertalingen blijkt. De uitgave van zijn verzameld werk en verscheidene verfilmingen zorgen ervoor dat zijn oeuvre nog steeds nieuwe lezers en liefhebbers vindt.
De onlangs ontdekte residentiewoning in Nederlands-Indië waar Couperus 'De stille kracht' schreef
Louis Couperus en echtgenote op de boot naar Indie in 1921