Zo begon de Vlaamse schrijver Marnix Gijsen zijn loflied op een roman, die op korte tijd zou uitgroeien tot een iconisch boek in de Vlaamse literatuur.
De roman vertelt de lotgevallen van de hoofdpersoon in de voormalige kolonie, in de periode 1955-1960. De ik-vorm die de verteller daarvoor gebruikt en de gedrevenheid waarmee verteld wordt, wekken de indruk van autobiografische authenticiteit. De klemtoon ligt daarbij heel sterk op zijn talloze seksuele avonturen met zwarte vrouwen, op zijn drang om op te gaan in de primitieve, paradijselijke natuur en op zijn afkeer van de blanke, westers-christelijke cultuur.
In die zin is het boek een typisch voorbeeld van therapeutisch schrijven: elke stap in de richting van dat mythische Afrika beleeft de ik-figuur tegelijk als een inwijding en als een bevrijding uit het keurslijf van wat hij het ‘frustro-purito-christo-racistisch syndroom’ noemt.
Het ‘stroomt lijk lava’, zo karakteriseerde Gijsen de stijl van Geeraerts. Geeraerts gunt zijn lezers nauwelijks adem, in een bijna ononderbroken taalstroom sleurt hij hen mee en maakt hij hen deelgenoot van zijn vitalistische bezetenheid.
Vanzelfsprekend was niet iedereen even enthousiast als Marnix Gijsen. Zowel de thematiek als de schijn van autobiografisch realisme van Gangreen zorgden voor heel wat controverse en zelfs voor een flinke rel. Sommige critici, vooral uit katholieke hoek, ergerden zich aan het schaamteloze etaleren van seksualiteit, anderen beschuldigden Geeraerts van racisme en koloniaal despotisme.
De clash tussen literaire en ethische oordelen bereikte een merkwaardig hoogtepunt in 1969. Enkele weken nadat de roman bekroond werd met de driejaarlijkse Staatsprijs voor verhalend proza werd hij, op last van de toenmalige socialistische minister van Justitie, gedurende enkele dagen in beslag genomen wegens zedenbederf en racisme. Die enigszins komische rel bezorgde de roman een aanzienlijk verkoopsucces. Terwijl het twee jaar had geduurd voor er een tweede druk verscheen, was Gangreen twee jaar later al aan zijn twaalfde druk toe.
Wat men bijna een halve eeuw later ook moge denken over de ethische strekking van de roman, er kan geen twijfel over bestaan dat Jef Geeraerts met Gangreen de Vlaamse Kongoliteratuur als een van de eersten op een hoog literair niveau tilde. Met zijn debuut Ik ben maar een neger (1962) en met Het verhaal van Matsombo (1966) had hij daartoe al een aanzet gegeven, maar de bravoure waarmee deze uitbarsting van levensdrift de extremen van erotische en kosmische extase verbindt met momenten van tederheid, uitbarstingen van geweld en bittere cultuurkritiek, was niet eerder vertoond.
Vertalingen:
Geeraerts, Jef. Im Zeichen des Hengstes German / transl. from Dutch by Carl Peter Baudisch. München Nymphenburger, 1971. Fiction, gebonden. Original title: Gangreen I Black Venus. Brussel Manteau, 1967. Present at the library of the Nederlands Letterenfonds.
Geeraerts, Jef. Im Zeichen des Hengstes German / transl. from Dutch by Carl Peter Baudisch. München Heyne, 1984. Fiction, Original title: Gangreen I Black Venus. Brussel Manteau, 1967. 11e dr., 1e dr. deze vertaling: 1971.
Geeraerts, Jef. Im Zeichen des Hengstes German / transl. from Dutch by Carl Peter Baudisch. München Heyne, 1973 (Heyne Buch; 5008). Fiction, paperback. Original title: Gangreen I Black Venus. Brussel Manteau, 1967. Present at the library of the Nederlands Letterenfonds.
Jef Geeraerts
Jef Geeraerts (Antwerpen, 1930 – Gent, 2015) was het enig kind van een welgesteld middenstandsgezin in het Antwerpse. Hij volgde Franstalig onderwijs, studeerde af aan de Koloniale Hogeschool en trok vanaf 1954 naar Belgisch-Congo als Assistent-Gewestbeheerder. Daar moest hij in Katanga, in het oosten van de kolonie, in 1959 met militaire middelen de rust bewaren in een stammentwist. In 1960, bij de onlusten in Congo in aanloop naar de onafhankelijkheid, keerde hij terug naar België. Hij studeerde Germaanse filologie en wijdde zich daarna geheel aan de literatuur.
De kiem van Geeraerts’ schrijverschap ligt in zijn Afrikaanse ervaringen. Hij zette meteen de toon met Ik ben maar een neger (1961), waarna opzienbarende romans volgden waarin hij op een ongebreidelde en expliciete manier schreef over thema’s als seksualiteit en geweld. Met de vierdelige Gangreen-cyclus verwerkte hij zijn koloniale verleden en zorgde hij niet zelden voor controverse. Voorstanders lezen zijn romans als een jubelende lofzang op het leven van en met de Congolezen, terwijl tegenstanders ze afwijzen vanwege een vermeende racistische ondertoon. Zo werd de eerste roman van de Gangreen-cyclus bekroond met de Driejaarlijkse Staatsprijs voor Verhalend proza (1966-1968), maar onmiddellijk daarna in beslag genomen op beschuldiging van pornografie en racisme. Ondanks de controverse viel Geeraerts met zijn semi-autobiografische werk meermaals in de prijzen en werden zijn romans veelvuldig vertaald.
Na de Gangreen-cyclus legde Geeraerts zich in toenemende mate toe op thrillers en misdaadromans. Met werken als Kodiak 58 (1979), De Coltmoorden (1980), Diamant (1982) en Drugs (1983) boorde hij een nieuw leespubliek aan dat hem lang trouw bleef en dat alleen maar toenam dankzij verfilmingen van werken als De zaak Alzheimer (1985) en Dossier K (2002).
Jef Geeraerts op buffeljacht in Belgisch-Congo. Hij vereenzelvigde zich graag met de 'primitieve vitaliteit' van de Congolezen.
Kama en Herr Seele naar Oskar Kokoschka. In memoriam Jef Geeraerts 1930-2015 (NRC)
Context
Vorige
Het verdriet van België
Hugo Claus
1983Volgende
Mythologie