Kies je taal:

Gangreen 1 (Black Venus)


1968, proza

Gangreen is een razende roetsjbaan van gedachten en associaties die op zo'n manier zijn geschreven dat je alleen maar ademloos kunt verderlezen. Dit is de eerste 'zin' uit het boek.

Het is overgenomen uit de eerste druk: Gangreen 1. Black Venus. Brussel / Den Haag: A. Manteau, Grote Marnix Pocket 41 (1967/1968), p. 7-12.

God in de hemel, het is nu al 1967 en wat ik hier ga vertellen gebeurde heel in het begin van die heidense, heilige periode, in het jaar 1955, het jaar van de basalten maagd ha, ze was net dertien en de tepeltjes stonden nog buitenwaarts en schuin omhoog gericht en lang duurt zoiets niet in de warme landen, maar die hele vier godverdomde maanden hebben we doorgebracht in een roes van geraffineerd oosters genot, hoewel we wonder boven wonder alleen maar in een veldbed hebben gelegen en uiteraard is een veldbed maar smalletjes en je kan er niet anders dan enorm intiem zijn en geslapen (in de gewone eufemistische schijnheilige betekenis) hebben we dus niet en later - met andere van haar rasgenoten - gebeurde het natuurlijk veel vaker dat er totaal niet geslapen werd, maar dan was het zo letterlijk als het maar kan en de plaats waar het gebeurde heette Bodedemoke wat klein-Bodede betekent (47 inw.), een negerij van wat scheve hutten in de schaduw van de zestig meter hoge, onbeweeglijke, onbereikbare rand van het oerwoud, een weerspannige maagd waar ik een streep van negen kilometer doorheen moest trekken met de hulp van een driehonderdtal niet bijster entoesiaste negers die ik achteloos tot volgehouden arbeid trachtte te bewegen en ik had toen, gelukkig maar, een ijzeren koffer vol boeken bij me en als ik niet op jacht ging of als het stortregende, lag ik op mijn veldbed, naakt, nerveus, onzeker en soms, als de wind plotseling opstak, sprong ik zwetend van angst naar buiten en keek omhoog, naar de zwarte muur van lianen, dode takken, bladeren, zwammen, slangen, spinnen, zestig meter of hoger boven mij ergens aan vastgehaakt om me eenmaal te verpletteren, als alles tijdens een onweer los zou schieten terwijl ik naast die vrouw lag als een boa of een groene leguaan en dan rookte ik hele dagen, verdoofd, amorf, geen mens en las en liet me drijven op de trage uren van eten, slapen, de avond voelen aankomen en dus beginnen te denken aan wat we tijdens de nacht zouden spelen en ze heette Marie-Jeanne en ze was erg lief, speels als een antiloopje, en jong en mooi, o zo mooi en ze lachte veel en praatte honderduit en ze had gave tanden als een kudde ooien die opkomen uit het wed en ze had de haren in lange dunne knoetjes gebonden als de antennes van een weersatelliet en ze had dichte krulletjes op haar venusberg en stevige schaamlipjes en een koele spannende kont onder het dunne katoentje en na de eerste trage, allesomvattende, de wereld begrenzende kus, één gretige zuignap, was haar clitoris een bolletje kwik dat steeds maar de top van mijn middelvinger trachtte te ontsnappen en na drie nachten kende ze grondig alles wat veel later zogenaamd ervaren vrouwen verheugd zou doen opkijken en haar vader, een beschaafde stille timmerman (hij heette niet Jozef, maar Cyprien), was erg opgetogen over deze verhouding en in plaats van aan de weg te arbeiden zoals het zijn plicht was, ging hij op jacht voor zijn nieuwe schoonzoon en ook al eens voor zichzelf, en mijn boy Mohongu - een schurk van het zuiverste water - voer er eveneens wel bij, want ook hij had prompt een vriendinnetje aan de haak en Marie-Jeanne en Martha schoten merkwaardig met elkaar op wat vrij zeldzaam is want het Budja-spreekwoord zegt dat twee vrouwen elkaar niet in het hart plegen te dragen en spreekwoorden liegen nooit en slechts sporadisch moesten beide jongedames uit elkaar getrokken worden, maar tot een bloedig handgemeen is het nooit gekomen, er zijn echter talloze redenen om als vrouw elkaar in het haar te vliegen, dagelijks weerklinken in de Budja-dorpen de schelle kreten van jaloerse vrouwen die elkaar met maniokschrapers te lijf gaan terwijl de mannen grinnikend toekijken of de vechters met handgeklap en gejuich aanvuren en savonds omstreeks negen uur, als het dorp met hier en daar een hoopje gloeiende as verstild lag in de nacht, niet meer verpletterd maar opgenomen in het oerwoud en de oorverdovende zee van krekels, glipte Marie-Jeanne, de warme wezel, in de hut, ik sprong uit het bed, kreeg net de tijd om vlug mijn sigaret weg te gooien en hartstochtelijk viel ze me om de hals en 'bési' zei ze en we kusten elkaar behendig terwijl ik het broekje verschoof dat ik o.m. voor haar gekocht had en ze rook erg prettig als jonge katten, naar gemalen amandelen en suiker en ze waste zich met dure zeep

en ik had ook een stel badhanddoeken voor haar gekocht, wijnrood met zwarte slingerplanten erop, waar ze vaak mee door het dorp paradeerde, althans in het begin en staande moest ik haar afvingeren, ze gaf nauwkeurige aanwijzingen want ze was veeleisend en onophoudelijk kreunde ze 'elengi, elengi, elengi', wat genot betekent in alle talen en als het kwam ging ze door de knieën en sloeg de armen als takken om me heen en het jankende bundeltje moest op het veldbed onder de opengeslagen klamboe worden gelegd en terwijl ik me ontkleedde en mijn penis in orde bracht, lag ze me met gezwollen ogen te bekijken en als ik ten slotte bij haar kwam, boog ze voorover en begon verfijnd mijn scrotum te likken en aan de eikel te zuigen, de Lybische slavin van de Romeinse veldheer en als het – soms na een uur genot-en-pijn – kwam, had ze het ook, met schokken en daarna had ze meestal dorst en ik voerde haar witte wijn en ze liet me meedrinken en vroeg week, bijna beschaamd, hetzelfde bij haar te doen en op een nacht zat ik geknield, mijn handen op haar billen, kussend, rauwe mosselen etend en opeens voelde ik al haar spieren verstijven, ze ademde niet meer en ik hield op en in het gele schijnsel van de lantaren zag ik steil boven mij een Egyptisch beeld van donkerrood basalt oprijzen, koud, gepolijst (en ademloos keek ik toe, de oerbronnen van Griekenland liggen hier, de Nijl is de ader, dacht ik en met sacrale, duizenden jaren oude gebaren begon ik mijn oorsprong te aanbidden) en later, als ze, dicht tegen me aangewurmd, ademend als een lichtgeolied dier, een hand vast om mijn penis, haar wapen, insliep, lag ik ontspannen, soms gelukkig naar haar te kijken, haar huid te strelen die fijn was als geboende notelaar, haar te besnuffelen als een jachthond met soms opeens de allesoverheersende gedachte dat ze eenmaal oud en rimpelig zou zijn als de vele uitgezakte, snuivende, dikke vrouwen van de wereld en dan was het alsof de hand van een geraamte mijn penis omvatte en 'm niet meer los kon laten en dan kreeg ik het koud en moest whisky drinken om weer normaal onverschillig, oppervlakkig te kunnen denken (als altijd, buiten in de zon, voortdurend op overwinningen uit) en om te kunnen slapen, beven of snikken in vreemde dromen en smorgens, even voor vijf uur, de zon was net op, wekte ze me door mijn neus dicht te knijpen en Mohongu hoorde dan aan ons gepraat dat we wakker waren en hij bracht met neergeslagen ogen een ketel heet water en daarna een kop sterke koffie om de dag niet reeds slecht te beginnen, wenste me ritueel goedemorgen en verdween en dan werd ik door mijn slavin van kop tot teen ingezeept, zorgvuldig afgespoeld, afgedroogd en gepoederd, en zonder een woord ging ze daarna weg, zo dat ik heel alleen zou kunnen ontbijten zoals het een man betaamt en om de veertien dagen legde ik de honderdvijftig kilometer af die me van de hoofdpost Yandongi scheidden en dan moest ik telkens op een onfeilbaar tovermiddel, een bos bladeren, zweren dat ik niet met mijn echtgenote zou slapen en als ik de eed verbrak zou ik sterven in helse pijnen, wat ik dan ook niet deed, d.w.z. ik sliep niet met mijn echtgenote, ze was bovendien hoogzwanger en in dat geval heeft de voortplantingsdaad iets onzegbaar morbides, de voor de hand liggende associatie van de krachtige straal sperma op weke fontanellen snoerde me prompt de keel dicht (Marie-Jeanne verklaarde haar onverzettelijke houding als volgt: blanke vrouwen bazali na masoko na maimai en dat is een bijzonder erge belediging, eufemistisch vertaald betekent het dat ze zich op zekere plaatsen wat zorgvuldiger zouden moeten wassen, en dan spuwde ze op de grond, een teken van opperst misprijzen) en ach, na ongeveer honderdtwintig dagen van haast ondraaglijk genot, brak het uur van afscheid aan want de weg door het woud was eindelijk gebaand en ook Marie-Jeanne had enkele belangrijke wijzigingen ondergaan, ze gebruikte nu kwistig nagellak, lipstick en mascara, ze droeg minuscule broekjes, Maidenform beha's, dure sandalen, bloesjes, gebloemde sarongs, een zonnebril, haar bewegingen waren loom en glijdend en haar ogen stonden schuin en om haar mond zweefde de grote innerlijke rust van de Gioconda, dat eeuwige wijfje en als afscheidscadeau schonk ik haar een blinkende fiets met trommelremmen en versnellingen, twee elektrische lantarens en overal fladderende linten, het afscheid verliep vormelijk en ietwat beduusd, mijn lieveling sprong dadelijk in het zadel van haar nieuwe fiets en reed bellend, wuivend, gillend van pret de helling af...