Kies je taal:
Couperuskarikatuur 583 855 S C1 C C 0 0 1

Ook op een heel ander terrein heeft Couperus een voor hem hoogst uitzonderlijke strijdvaardigheid aan de dag gelegd: het bespreekbaar maken van homoseksualiteit. Eind 1905, toen de eerste twee delen van zijn roman De berg van licht, over de hermafrodiete, maar toch vooral homoseksuele keizer Heliogabalus uitgegeven werden, schreef hij aan Veen: 'Zend mij s.v.p. zoo veel mogelijk kritieken en uitscheldpartijen. Zijn ze interessant, dan schrijf ik er na een brochure, als studie hoe een roman over homosexualiteit in Holland ontvangen wordt. Geen antikritiek, maar een placide brochure! Hier in Frankrijk is het motief een motief als een ander, maar bij ons is het natuurlijk verboden waar…'

Nog merkwaardiger is dat Couperus’ echtgenote, die na zijn dood zoveel mogelijk foto’s en brieven rond dit thema vernietigd heeft, eigenhandig de brochure voor deze historische roman heeft opgesteld, en dat daarin zinsneden voorkomen als 'het mooie zonnepriestertje, dat tot keizer werd uitgeroepen, omdat het Leger verliefd op hem was' en 'Wat wij alleen als "liederlijk" en "immoreel" beschouwen, was in den Zonnedienst even natuurlijk, gewoon en lofrijk, als op dit oogenblik, voor den Roomsch-Katholiek, het opdragen van de Mis…' De kritiek bleef natuurlijk niet uit. Jan Rotgans (1881-1969) publiceerde op 19 augustus 1905 zelfs een karikatuur van Couperus als een verwijfde fat (zie afbeelding). Het kwetste de schrijver meer dan hij wou toegeven, maar over de beloofde “placide brochure” is nooit meer iets vernomen. Couperus was er de man niet naar om barricaden te beklimmen.

Biograaf Bastet heeft erop gewezen dat Couperus pas tijdens zijn verblijf in Indië de ketens van de protestants-Nederlandse beklemming van zich heeft weten af te werpen en eindelijk heeft kunnen aanvaarden dat hij verliefd werd op mannen en van vrouwen slechts kon houden. Ook in De stille kracht is dat thema subtiel aanwezig.

Wie de passages herleest waarin Couperus de knappe Addy de Luce beschrijft, kan niet anders dan concluderen dat mannelijke schoonheid de auteur opwond. Een afsluitende zin als 'En alles wat vrouw was, was op hem verliefd' is slechts een verhullend laagje vernis waar men zelfs in Couperus’ tijd al doorheen keek, zeker nadat hij in 1905-1906 De berg van licht had uitgegeven en later talrijke impressies rond zijn aanbeden Italiaanse vriend Orlando. Observaties als 'de bronzen beeldkleur der naakte Maleïers' zeggen veel over wat Couperus het aandachtigst observeerde. En worden de liefdesrivalen Addy en Theo niet wat al te snel boezemvrienden tijdens een gesprek waarbij Addy in bed ligt, nota bene 'geheel naakt, als zijne gewoonte was in zijn siësta, jong prachtig als brons, subliem als een antieke statue', terwijl Theo op het bed gaat zitten? Geen wonder dat Eva Eldersma twee keer zegt dat er 'in geen land zooveel lief wordt gehad als in Indië'.