Kies je taal:

Trijntje Cornelis
Constantijn Huygens


1653, theater
Huygens Cover Trijntjecornelis

Trijntje Cornelis is een monument uit de Nederlandse toneelliteratuur. Samen met Bredero’s Spaanschen Brabander en Hoofts Ware-narbehoort deze klucht van Constantijn Huygens tot de belangrijkste blijspelen uit de zeventiende eeuw. Een meesterwerk van rauwe dialoog en treffende formulering.

Trijntje Cornelis is het enige toneelstuk in het oeuvre van Huygens, die we voornamelijk kennen als dichter, diplomaat en componist. Zijn poëzie werd in 1658 voor het eerst gebundeld in Korenbloemen, waarin ook Trijntje Cornelis werd opgenomen.

Huygens situeert het verhaal kort na de Vrede van Westfalen (1648), het verdrag dat een einde maakte aan de Tachtigjarige Oorlog. Daardoor gingen de handelsgrenzen tussen de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden opnieuw open. Uit de proloog van Trijntje Cornelis leren we dat het gelijknamige hoofdpersonage een jonge schippersvrouw uit Zaandam is, die samen met haar echtgenoot Klaas Gerritszoon een handelsreis maakt naar Antwerpen. Terwijl Klaas en zijn knecht Kees hun vracht uitladen, maakt Trijn een wandeling door de stad. De calvinistische vrouw begrijpt echter niets van de katholieke zeden en de Antwerpse taal. Wanneer ze de Spaanse dwangburcht wil gaan bekijken, komt ze toevallig in een hoerenbuurt terecht. Daar begint het eerste bedrijf.

Wat volgt, is een snelle opeenvolging van levendige scènes, waarin de hoer Marie de naïeve Trijn rond haar vinger windt en er uiteindelijk in slaagt de Hollandse schippersvrouw stomdronken te voeren. Samen met de hoerenloper Francisco berooft ze haar van kleren en sieraden. Francisco dumpt nadien de uitgetelde Trijn in een pagekostuum op een mesthoop. Wanneer ze ontwaakt, maakt Trijn een tragikomische identiteitscrisis door: door haar kleren denkt ze dat ze een man is geworden. Maar dan wordt ze door een nachtwaker naar haar schip geleid, waar Kees haar opvangt. De ongeruste Klaas heeft zich intussen lazarus gedronken en zal niets te weten komen van de hele historie. Uiteindelijk nemen Trijn en Kees listig wraak op Marie en Francisco en geven hen van hetzelfde laken een pak.

Huygens heeft Trijntje Cornelis naar eigen zeggen in minder dan drie dagen voltooid. Dat is een typische vorm van bescheidenheid die in dit soort teksten vaak werd opgenomen. Daar tegenover staat de heel klassieke omkadering van het stuk. Het is een komedie in vijf bedrijven, in paarsgewijs rijmende alexandrijnen en met een strakke eenheid van handeling en tijd. Qua lengte (1572 verzen) komt ze in de buurt van de klassiek ogende stukken van Vondel en Hooft. Voor de stof vond Huygens wellicht inspiratie in het prozaverhaal Het Nieuwsgierig Aegje van Enkhuisen, dat zich eveneens in Antwerpen afspeelt, tijdens het Twaalfjarig Bestand.

Het is Huygens’ grote verdienste dat hij de stereotiepe kluchtpersonages heeft uitgewerkt tot geïndividualiseerde karakters. Hij speelt ook meesterlijk met taal. Ongeveer zestig procent van de verzen is geschreven in het sappige Antwerpse dialect, een taal die Huygens zeer goed kende. Zijn moeder was immers Antwerpse van geboorte. De bijzondere charme van Trijntje Cornelis ligt ook in de verschillen tussen de Hollandse en de Brabantse volksaard: het starre, calvinistische koopmanschap staat tegenover het listige karakter van de Bourgondische katholieken. Die regionale verschillen worden doorkruist door sociale tegenstellingen. Tegenover de fatsoenlijke koopmansvrouw Trijn staat de bedrieglijke hoer Marie: een sociologische tegenstelling tussen burgerij en lagere klasse.

Het louche milieu waarin het stuk zich afspeelt, de seksuele en scatologische allusies en de vele dubieuze scènes hebben de klucht eeuwenlang een slechte reputatie bezorgd. Huygens schreef in zijn voorwoord zelf dat ‘dese vodderye’ beter niet publiek kon worden opgevoerd en vooral tot binnenskamers vermaak moest dienen. Zijn wens werd gerespecteerd tot… 1950! Pas dan – en uitgerekend in Antwerpen – ging het stuk in première.

Meer weten?

Uitstekende edities om dit werk te lezen:
  • H.M. Hermkens (ed.), Trijntje Cornelis (2 delen in vier vol.). Utrecht 1987-1992.
  • H.M. Hermkens & P. Verhuyck (ed.), Constantijn Huygens, Trijntje Cornelis. Een volkse komedie uit de Gouden Eeuw. Amsterdam 1997.
Trijntjecornelis

Constantijn Huygens

Huygens

Constantijn Huygens (Den Haag, 1596 – Den Haag, 1687) was een echte homo universalis. Hij was niet alleen een veelzijdig auteur van gedichten, proza en toneel, hij componeerde ook muziek, was actief als schilder en ontwierp zijn eigen huis en buitenverblijf. In zijn professionele leven trad hij in zekere zin in de voetsporen van zijn vader Christiaan, die secretaris was van de Prins van Oranje en de Raad van State. De jonge Huygens studeerde net als zijn vader rechten, en zou eveneens als secretaris optreden van verschillende prinsen. Als diplomaat in dienst van de Oranjes maakte hij verschillende reizen in Europa, die zijn blikveld verbreedden en bijdroegen tot zijn grote algemene kennis.

In 1626 trouwde Huygens met zijn nicht Suzanna van Baerle, nadat de familie Huygens tevergeefs had geprobeerd haar met zijn broer Maurits te koppelen. Huygens schreef verscheidene liefdesgedichten voor Suzanna, waarin hij haar de koosnaam ‘Sterre’ gaf, en werkte jarenlang aan de tekst Dagh-werck, over hun huwelijk. Hij kreeg met Suzanna vijf kinderen. Twee van zijn zoons zijn ook vandaag nog bekend: Constantijn jr. trad in de voetsporen van zijn vader als secretaris bij de Oranjes en ontwierp daarnaast wetenschappelijke instrumenten. Christiaan ontpopte zich als briljant wetenschapper in de wis- en natuurkunde.

Als literair auteur is Huygens vandaag vooral nog bekend voor de toneelklucht Trijntje Cornelis (1653), maar eigenlijk schreef hij vooral poëzie. Onder andere de puntdichten in Zedeprinten (1624), het gedicht Ooghentroost (1647) en de verzamelbundel Korenbloemen (1658) zijn van zijn hand. Huygens schreef niet alleen in het Nederlands, maar ook in het Frans en in het Latijn. In die laatste taal was hij eveneens een gewaardeerd dichter, en schreef hij een autobiografie en talrijke brieven.

Er zit een duidelijke evolutie in Huygens’ schrijverschap. Terwijl zijn poëzie aanvankelijk nogal stroef was, ontwikkelde hij later een eigen stijl. Hij maakte vaak gebruik van de alexandrijn, een versregel met een vast metrum van zes klemtonen. Zijn werk heeft vaak een humoristische ondertoon, met dubbelzinnigheden en onverwachte gedachtesprongen of metamorfosen.

Huygens’ naam is vereeuwigd in één van de belangrijkste literaire prijzen van ons taalgebied, de Constantijn Huygensprijs, die sinds 1947 jaarlijks wordt uitgereikt.