Kies je taal:

Trijntje Cornelis


1653, theater

Dit fragment komt uit het scabreuze begin van bedrijf 1, toneel 4 (verzen 408-464). Marie en Francisco hebben de goedgelovige Trijn in een bordeel gelokt en haar dronken gevoerd. De scène start wanneer Trijn terug strompelt van het toilet en informeert of haar Klaas er nog niet is. Beneveld door de drank begint ze vervolgens te flikflooien met Francisco. Finaal gaat ze, in een roes van wijn en gezang, kotsend onderuit. Het Hollands van Trijn en het feilloze Antwerps van de twee onderwereldfiguren staan in deze scène prachtig tegenover elkaar.

MARIE

Nicht, wacht ou wafveur die Steene,
De vloer is ongelaijck; 'kwacht nô de Metselaer,
Die sallem helpe.
 
TRYN
Wel Claes Gerrtse, ben je daer,
 
Sij vatt Francisco bij het hoofd.
 
Kom, Keuning, gémen soen. je doetme wel verlanghe,
Maer 'kseltje lustich weer verhaelen op ije wanghe.
 
Sij kust Francisco over sijn schouder.
 
Wel heij, 'ten issem niet. ick docht all, bij men zool,
Hoe komt hij an en pluijm deuse besuckte jool!
Of is 'tsen Corebloem?
 
FRANCISCO
Ho! s'is all inde Blomme,
'Tgô nôde Boinen toe.
 
MARIE
Haij'n is noch niechgekomme,
Moôr 'khebber taijing af, we sullenem host sien:
E glôsken op 'tsucces van sen goeij raijs.
 
TRYN
Wel tien,
Beghett, dat is goe tijng, en 'kmeughse nong wel laete,
'Khebb wat ruijm baen emaeckt. en willjer wat bij praete,
En somme mé, Monsseur, kedaer, men backes honck,
 
Sij kust hem weer.
 
Hoe'ck mier an Claese denck, hoe dattick mier ontfonck.
Keraedje, Nicht niet dicht, dat geldje noch en tooghje
Op sijn gesondicheit. kom spannew' iens et booghje
All wattet lije magh: Ick weet niet hoe'cket hepp,
Men keel beklaeghter van dit Brabantse gelepp,
We sitten oock, beghett, en pluijsen ofwe luijsde,
'Tlijckt of ije gaere saeght dat Tryntje nicht verhuijsde,
Suck slagh van bekertjes douwjese voorder neus,
Hebjer ghien wijer in ije troor? Vijve le geux
Dat geldj' en Troijtje, Frans, of is 't Françoijs, of Fransje,
Of St. Franciscus? hier, wat benje voor en hanssje?
 
FRANCISCO
Ick ben all wacchge wilt, me lieveke, mon coeur,
Ick hieet; hoe hieet ick oock? 'khieet ouwe Serviteur.
En willew' eens van deêgh? wegh metta Laijsterbaxke,
Doeme da dingh van hier, en hanghet oôn en taxke
Veur vogeltjes in 'tboss.
 
TRYN
Dat hebje wel, kesijn,
En je spreeckt as en man: hoe kenme lustigh zijn
En keume Wijn te kort?
 
MARIE
Hadoôr, 'ken wils niet hoire
Dame Nicht segge sou da'ck ick de feest will stoire;
 
Sij geeft Tryn een' groote fluijt voll.
 
Fluijt op da fluijtien ieens e Lieken op de kunst,
Cosaijntje, 'kschenck ou Glas en Waijn, uijt goeijer gunst.
 
TRYN
En liedje? 'tis edaen. ick hepper ien onthouwe
Dat nobel gaet. Wicheij!
 
Sij singht.
 
Wilelmes van Nassouwe.
Maer 'tfluijtje moet eerst uijt, niewaer Gemanne.
 
FRANCISCO
Jae.
 
MARIE
Das buijten twaijffel.
 
TRYN
Daer, dat gaet voor, volghme nae
 
Singt wederom.
 
En volghme nae, nae, nae, soo spraken all de veugele:
Wat denckje, Nichje, heit en Schellevissje vleugele?
IJ gurcke, 'kweet daer sulcken Lietjen of. - maer, hou,
'Kmost wat min singen, as ick wat meer fluijte sou.
O fluijtje vander jeughd je selt bij mijn vernachte,
Gaet in. maer ien is ghien: wie wild'r en paertje wachte?
 
FRANCISCO
De Duvel hoôl de praij, is da begut gefluijt!
Moôr 'tsal hôst anders goôn, ick sie wel daddet stuijt.
Ick wachse, Nicht.
 
Hij geeft haer de tweede fluijt.
 
TRYN
Dats uijt: en aere.
 
FRANCISCO
Sie wafveur ou,
Ten is nie meugelaijck
 
Sij wilder wat uijt gieten.
 
(houw, Nichtjen, ick bekeur ou,
Heus spel, me kint) 'ten is nie meugelaijck; ten halve
Sal't hôpre. wacht ou wat; dees volle Koeij moet kalve.
 
Tryn braeckt en valt opde vloer.
 
Doôr leet den bras. doôr leet de Beest in 'tkinderbet,
Wie will gevôijer zaijn?
 
MARIE
Hoe ist, sloir, hoe ist slet?
Hoe ist, nicht Kôtelaijn? was, zaijde doit? of laefde?
Is da nie meer genuchs dan ijemand oit belaefde?
 
FRANCISCO
Victori, Môij; de Stad is in, 'tCasteel is ons,
Se slôpt soo vast, als loôghse midden in den dons.

MARIE
Nicht, pas toch op voor die stenen,
De vloer is ongelijk. 'k Wacht op de metselaar
Die hem zal repareren.
 
TRIJN
Klaasje, ben je daar?
 
Ze pakt Francisco bij het hoofd.
 
Kom, koning, geef me 'n zoen. Je speelt met mijn verlangen!
Daar straf ik je wel voor, met kussen op je wangen.
 
Ze kust hem over zijn schouder.
 
Maar hé, dat ist-ie niet. Ik dacht al, dat 's niet goed,
Hoe komt die rare vent aan 't pluimpje op zijn hoed!
Of is 't zijn korenbloem?
 
FRANCISCO
Ho! Z' is al in de blommen,
't Gaat naar de bonen toe.
 
MARIE
Hij is nog niet gekomen,
Maar 'k heb zojuist gehoord dat we hem spoedig zien,
We drinken er nog één op zijn succes.
 
TRIJN
Wel tien!
Bij get, dat is goed nieuws; 'k weet waar ik ze kan laten.
Ik heb ruim baan gemaakt. En wil je erbij praten
En zoentjes wisselen, Monsieur, mijn wang is 't doel.
 
Ze kust hem weer.
 
Hoe meer ik denk aan Klaas, hoe heter ik me voel.
Courage, achternicht, laten we nog een teug
Op zijn gezondheid drinken, ieder naar zijn meug.
Maar ik sta droog! Wat overkomt mij nu toch weer?
De Brabander drinkt traag, mijn keeltje dorst naar meer.
'k Moet zoeken naar mijn glas als met een luizenkam,
't Is net of jullie niet graag zien dat ik hier kwam.
Zo'n soort van bekertjes zet je mij voor de neus!
Heb je geen groter glas in huis? Vive le geus!
Ik drink er drie op jou, François, of is het Frans
Of Sint-Franciscus? Zeg, wat ben je voor een hans?
 
FRANCISCO
Ik ben al wat ge wilt, mijn lieveke, mon coeur,
Ik heet, hoe was 't ook weer? 'k Heet uwe serviteur.
Ge wilt hem eens goed raken? Weg, dat lijsterbakske!
Doe weg dat ding, vooruit, en hang het aan een takske:
Da's voor de vogeltjes.
 
TRIJN
Dat 's goed gezegd, Kozijn,
Gesproken als een man. Hoe kan men vrolijk zijn
Met een tekort aan drank?
 
MARIE
Hé daar, ik wil niet horen
Dat mijn nicht zeggen zou da 'k het feest wil verstoren.
 
Ze geeft Trijn een volle fluit wijn.
 
Blaas op dat fluitje eens een liedje als ge kunt.
Hier is een glas vol wijn, en hartelijk gegund.
 
TRIJN
Een liedje? Ja, dat 's leuk. Ik heb er een onthouwe
Dat heel goed klinkt. Joechei!
 
Zij zingt.
 
Wilhelmus van Nassouwe...
Maar eerst moet 't fluitje leeg, nietwaar, mijn vrienden?
 
FRANCISCO
Ja!
 
MARIE
Daar twijfel ik niet aan.
 
TRIJN
'k Begin. Doe me maar na.
 
Zingt weer.
 
En volg me na, na, na, zo spraken alle veugels.
Wat denk je, nichtje, heeft een schellevisje vleugels?
Jandrie, ik ken dat lied. Maar 'k zing het nu niet uit:
'k Wil minder zingen. Ik blaas liever op de fluit.
O fluitje van de vreugd, je kan bij mij logeren,
Kom hier! Maar één is geen! Wie wil dit retourneren?
 
FRANCISCO
De duivel mag ze halen, die kan heel wat op!
Maar lang kan dat niet duren, 't stijgt naar hare kop.
Gezondheid, Nicht.
 
Hij geeft haar een tweede fluit.
 
TRIJN
Dat 's uit. Nog één!
 
FRANCISCO
Maar zie toch uit,
Da's toch niet mogelijk.
 
Zij wil er wat uit gieten.
 
Voorzichtig met die fluit!
Dat is geen eerlijk spel. Dat kan toch niet! Ten halve
Loopt dat nog mis. Pas op. Die volle koe moet kalven.
 
Trijn braakt en valt op de vloer.
 
Daar ligt de viezerik, het beest in 't kinderbed;
Wie wil de peter zijn?
 
MARIE
Hoe is 't, gij sloor, gij slet?
Hoe is 't, Nicht Katelijn? Wat! Zijde dood? Of leefde?
Is dat niet meer plezier dan iemand ooit beleefde?
 
FRANCISCO
De stad is ingenomen, 't fort is nu van ons
Victorie, Maai! Ze slaapt, als lag ze in het dons.