De bloemlezingen van de jaren vijftig en zestig draaien rond een tachtigtal dichters met als belangrijkste constanten Huygens, Vondel, Jan Vos, Jeremias de Decker, Jacob Westerbaen, Geeraardt Brandt en Reyer Anslo. Het zijn, op de laatste na, allen auteurs van wie ook verzamelbundels verschenen met lovende inleidingen door collega’s, uiteraard met een canoniserend effect.
Mettertijd aasden de commercieel gedreven bloemlezers ook op ongepubliceerde gedichten – zoals Vondels beroemde Het stockske van Oldenbarnevelt – of op nieuwe namen en gaven zij direct of indirect blijken van literaire kritiek door bijvoorbeeld Huygens’ Trijntje Cornelis aan te vallen of auteurs te verzwijgen. Ze boden ook een platform voor religieuze en politieke polemiek, niet zelden omtrent Vondel. Ook vrouwen werden in deze boekjes gebloemleesd.