Kies je taal:

Geuzenliedboek


1576-1577, liederen
Geuzenliedboek Geuzenliedboek 1

Zelden zijn politiek, religie en literatuur elkaar in de geschiedenis van de Nederlanden zo nauw genaderd als in de zogenaamde geuzenliederen. Deze liedteksten met bijhorende melodie handelen over de opstand van de Nederlanden tegen het Spaanse gezag tussen het midden van de zestiende en het midden van de zeventiende eeuw. Het genre werd vernoemd naar de Franse term voor schooiers (‘des gueux’). Die term werd smalend gebruikt om te spreken over een groep edelen die landvoogdes Margaretha van Parma smeekten om de protestanten minder streng te vervolgen.

De meeste geuzenliederen ontstonden als onmiddellijke reactie op historische gebeurtenissen en zijn altijd vanuit het perspectief van de opstandelingen geschreven. De teksten werden vaak geschreven op bestaande melodieën. De verspreiding gebeurde in eerste instantie mondeling en op losse bladen. Al snel brachten drukkers ze ook samen in bundels die steeds weer met nieuwe liederen werden uitgebreid. Daar bestond blijkbaar een grote markt voor. Er zijn maar liefst 33 verschillende edities van het geuzenliedboek overgeleverd, gedrukt tussen 1581 en 1687. Samen bevatten ze 252 liederen.

Geuzenliederen berichten eerst en vooral over belangrijke gebeurtenissen. Voor het publiek van die tijd fungeerden ze daardoor als nieuwstijdingen. Voor latere lezers zijn ze een uniek eigentijds verslag van de verschillende fasen van de Nederlandse Opstand. Niet toevallig werden ze in chronologische volgorde opgenomen in de opeenvolgende versies van het Geuzenliedboek.

Het oudste lied is ‘Antwerpen Rijck, O Keyserlicke Stede’. Dat lied is in het Zuiden gesitueerd, tijdens het bange en chaotische begin van de Opstand. Het vertelt over de terechtstelling van de hervormde predikant en voormalige karmeliet Christoffel Fabritius. Die kwam in oktober 1564 op de brandstapel terecht. Het meest recente geuzenlied ontstond in de zelfbewuste en welvarende Republiek en handelt over de begrafenis van de 'stedendwinger' Frederik Hendrik van Oranje in het Hollandse Delft (mei 1647).

Naast hun nieuwsfunctie dienden de geuzenliederen ook als propaganda. Ze moesten de toehoorders niet alleen informeren maar hen ook overtuigen om de kant te kiezen van de opstandelingen en hen tot daadwerkelijk verzet aansporen. Op een wervende toon riepen ze de toehoorders op om zich aan te sluiten bij Willem van Oranje. Ze wekten ook empathie op voor de slachtoffers van de Spaanse wreedheid of spotten met de misstanden in de katholieke kerk en het katholieke geloof in de tussenkomst van heiligen en het Vagevuur.

De geuzenliederen waren vaak bedoeld om ons aan belangrijke momenten uit de geschiedenis te herinneren. Omdat ze de herinnering aan de Opstand levend hielden, functioneerden ze vanaf de zeventiende eeuw in de Republiek als een ideologisch bindmiddel.

De beroemdste tekst uit het Geuzenliedboek is het zogenaamde Wilhelmus. Dat lied heeft ook vandaag nog een ‘bindende’ functie. In 1932 werd deze zestiende-eeuwse tekst en melodie namelijk tot de officiële Nederlandse nationale hymne uitgeroepen. Het is daarmee de hymne met de oudste tekst ter wereld. Bij iedere voor Nederland belangrijke gebeurtenis (van de inhuldiging van een nieuwe vorst tot de deelname van het nationale elftal aan een belangrijke voetbalwedstrijd) weerklinkt dit geuzenlied. Alleen al daarom speelt het Geuzenliedboek een belangrijke rol in de geschiedenis van onze letteren.

Meer weten?

  • Een selectie geuzenliederen met hertaling in het hedendaagse Nederlands is o.a. te vinden in: Gerrit Komrij, De Nederlandse poëzie van de 12de tot en met de 16de eeuw in 1000 en enige bladzijden (Amsterdam: Bert Bakker, 1994).
  • Er bestaan enkele opnamen van geuzenliederen, een van het ensemble Camerata Trajectina (1984) en een door onder andere Wannes van de Velde, Paul Rans en het Vlaams Radio Orkest (een productie van de openbare omroep BRT uit 1988). Online is er ook een en ander te vinden, o.a. hier.
Geuzenliedboek 1

Van de meeste geuzenliederen weten we niet door wie ze zijn geschreven. Je naam verbinden aan een geuzenlied kon immers gevaarlijk zijn. De liederen fungeerden als propaganda voor de opstandelingen en wie ze schreef of zong kon er de doodstraf voor krijgen.

Toch kennen we van sommige liederen de auteurs. Vaak gaat het om rederijkers, zoals de Brabanders Willem van Haecht en Jeronimus van der Voort, Jan Fruytiers uit Rijnsburg of Laurens Jacobsz. Reael uit Amsterdam.

Arent Diricksz. Vos (1500-1570), die het lied Slaet opten trommele schreef, was een van de auteurs die zijn opstandigheid duur heeft betaald. Hij liet als pastoor van de Domkerk in het Nederlandse De Lier in 1566, tijdens de Beeldenstorm, alle heiligenbeelden in zijn kerk verbranden. In 1570 werd hij voor zijn protestantse sympathieën gewurgd en vervolgens verbrand.

Het Wilhelmus, wellicht het bekendste geuzenlied, is lange tijd toegeschreven aan Filips van Marnix van Sint-Aldergonde (1540-1598), een geleerde schrijver, diplomaat en raadgever van Willem van Oranje. Recent onderzoek wijst echter in de richting van Petrus Datheen, een protestantse auteur die ook een psalmberijming schreef. 

Context