In de Nederlandse poëzie van de eerste helft van de twintigste eeuw zien we hoe een toenemend aantal dichters afstand neemt van de Tachtigers door het achterwege laten van verheven poëtisch jargon, woekerende beeldspraak en strakke versvormen zoals het sonnet.
Bij sommige Tachtigers – Dèr Mouw, Gorter – zette dit zoeken naar soberheid al in. Nijhoffs taal is veel gewoner geworden dan die van zijn voorgangers. Wanneer Ter Braak in 1937 het poëtische landschap in kaart brengt onderscheidt hij de oudere dichters ‘van het verlangen het bloed en de engelen’ enerzijds (waartoe hij Roland Holst, Bloem en Marsman rekent) en de dichters ‘van het gewone woord’ anderzijds. Tot de laatsten rekent hij Greshoff en ook Du Perron, die zich expliciet polemisch afzet tegen de hoogdravendheid en de religiositeit van de eerste categorie dichters. Vasalis is kandidaat voor een derde categorie, vindt Ter Braak, die de tegenstelling zou kunnen overbruggen. Vasalis laat inderdaad het poëtisch jargon van veel voorgangers terzijde: haar poëzie is toegankelijk, weinig formeel, het rijm dringt zich niet op. Daarom is Parken en woestijnen ook nu nog zeer genietbaar, want weinig verouderd.
Hoewel Vasalis zich niet aansloot bij literaire groepen maakt zij inhoudelijk wel deel uit van de beweging naar meer realisme en gewoonheid in de poëzie, die zich ook manifesteerde in de club Hoornik, Van Hattum en Den Brabander, en even later in de groep rondom het tijdschrift Criterium waarvan Hoornik de woordvoerder werd. In zijn programmatische stukken over Criterium wordt Vasalis ingelijfd als karakteristieke vertegenwoordiger ervan: ‘Terug tot het natuurlijke leven, hoe onbegrijpelijk tragisch het ook kan zijn, "eerbied voor de gewone dingen", zooals de dichteres Vasalis het zegt, is een kenmerkende karaktertrek van de nieuwe poëzie.’ En: ‘De nieuwe poëzie gaat de zichtbare werkelijkheid te boven; zij is een psychologisch en plastisch droom-realisme, waarin de feitelijkheid der dingen wordt overtroffen (...).’
Dat past niet alleen op Vasalis maar – in zijn vaagheid – op heel veel andere dichters zoals Achterberg en Aafjes. Bovendien publiceerde Vasalis nooit in Criterium. Maar ontegenzeggelijk zit in Vasalis’ poëzie een besef van en reiken naar een andere dimensie soms juist door middel van poëzie – zoals bij Nijhoff en bij Achterberg. Er zijn treffende overeenkomsten tussen Nijhoffs poëtica en die van haar.
Internationaal is Vasalis’ werk verwant aan dat van Amerikaanse generatiegenoten Edna St Vincent Millay – een persoonlijke vriendin van Vasalis - en Robert Frost. De confessionele toonaard lijkt op die van de Zuid-Afrikaanse Elisabeth Eybers die in 1936 debuteerde.