Nijhoffs autonomistische poëticale denkbeelden hebben ook hun sporen nagelaten in de literatuurwetenschap van na 1980. Nijhoff werd samen met Leopold in die jaren een van de meest bestudeerde dichters uit het Nederlandse taalgebied.
Het kwalitatief hoogstaande onderzoek naar zijn werk leverde veel nieuwe inzichten op, maar daarbij deed zich een merkwaardig verschijnsel voor: de grote bewondering van de onderzoekers (met name A.L. Sötemann, W.J. van den Akker en G.J. Dorleijn) voor Nijhoff leidde ertoe dat ze diens werk benaderden met wetenschappelijke criteria die juist uit dat werk waren afgeleid.
De poëticale norm van de dichter werd tegelijkertijd de wetenschappelijke norm van de onderzoekers. Dat leidde tot een zekere vereenzijdiging in de wetenschappelijke Neerlandistiek, maar had ook gevolgen voor de canonisatie van Nijhoffs werk: in de in 1990 verschenen leeseditie van Nijhoffs Verzamelde gedichten werden gedichten die minder goed pasten in een autonomistische poëtica niet opgenomen.