Kies je taal:

Lucifer


1654, tragédie

Beide legers staan klaar voor de strijd. Rafaël komt Lucifer genade aanbieden. Hij smeekt hem om op zijn aanbod in te gaan. Lucifer twijfelt en komt tot het besef dat zijn zaak hopeloos is, maar hij is te ver gegaan om nog op zijn stappen terug te keren. (Verzen 1610-1655)

Rafaël
Geen zege is heerelyck, daer, in een zelve Ryck,
Slaghordens van een' Staet bestryden haers gelyck:
En deerlyck is het, zoo gebroeders van eene Orden
door hun gebroeders zelfs in 't endt verwonnen worden.
Om onzent wil, om Godt, en zyn gedreighde straf,
Och Stedehouder, voer uw regementen af:
Voer af, en laet u toch vermorwen door gebeden.
Ick hoor, 't is schrickelyck, alree de ketens smeden,
Om, na de neêrlaegh, u geketent door de lucht
Te voeren in triomf. ick hoor alree gerucht,
En zie allengs het heir van Michaël genaken.
Het is hoogh tyt, hoogh tyt dien dollen toght te staken.
 
Lucifer
Wat baet het, schoon men zich op 't uiterste bera?
Hier is geen hoop van pais.
 
Rafaël
                                       'k verzeker u gena,
En stelme, als middelaer, om hoogh voor u te pande.
 
Lucifer
Myn Star te dompelen in duisternisse, en schande.
Myn vyanden te zien braveeren op den stoel!
 
Rafaël
Och Lucifer, waeck op. ick zie den zwavelpoel,
Met opgespalckte keel, afgryslyck naer u gapen.
Zult ghy, het schoonst van al wat Godt oit heeft geschapen,
Een aes verstrecken voor het vratige ingewant
Des afgronts, nimmer zadt, en nimmer uitgebrant;
Dat hoede Godt. och och, bewilligh onze bede.
Ontfang dien tack van pais: wy offren u Godts vrede.
 
Lucifer
Of ergens schepsel zoo rampzaligh zwerft als ick?
Aen d'een zy flaeuwe hoop, aen d'andre grooter schrick.
De zege is hachelyck; de neêrlaegh zwaer te myden.
Op 't onwis tegens Godt en Godts banier te stryden?
Den eersten standert op te rechten tegens Godt,
Zyn hemelsche bazuin, en openbaer gebodt?
Zich op te worpen, als een hooft van Godts rebellen,
En tegen 's hemels wet een wederwet te stellen?
Te vallen in den vloeck der snootste ondanckbaerheit?
Te quetsen de genade en liefde en majesteit
Des rycken Vaders, bron van alle zegeningen,
Die noch t'ontfangen staen, en wat wy reede ontfingen?
Hoe zynwe nu zoo wyt verzeilt uit onzen plicht!
Ick zwoer myn' Schepper af. hoe kan ick voor dat licht
Myn lasterstucken, myn verwatenheit vermommen!
Hier baet geen deizen: neen, wy zyn te hoogh geklommen.
Wat raet? wat best geraemt in dees vertwyfeltheên?
De tyt geen uitstel lydt. een oogenblick is geen
Genoeghzaemheit van tyt; indien men tyt magh noemen
Dees kortheit, tusschen heil en endeloos verdoemen.
Maer 't is te spa, en hier geen boete voor ons smet.
De hoop is uit. wat raet? daer hoor ick Godts trompet.

Rafaël

Geen overwinning is glansrijk, als in eenzelfde rijk
slagordes van eenzelfde staat elkaar bekampen
en het is triest, als broeders van eenzelfde stand (de engelen)
door hun eigen broeders uiteindelijk worden overwonnen.
Om ons, om God en zijn dreigende straf,
och stadhouder, ontbind uw regimenten.
Blaas het af en laat u toch overhalen door gebeden.
Ik hoor – het is verschrikkelijk – al de ketens smeden
om u na de nederlaag geketend door de lucht
te voeren in triomf, ik hoor reeds het lawaai
en zie reeds het leger van Michaël naderen.
Het is hoog tijd om die dwaze krijgstocht stop te zetten.
 
Lucifer
Wat baat het, zelfs als men zich tot het uiterste zou beraden?
Hier is geen hoop op vrede.
 
Rafaël
Ik beloof u genade.
En ik bied mij, als bemiddelaar, aan als pand.
 
Lucifer
Mijn ster zien ondergaan in de duisternis en de schande.
Mijn vijanden zien pralen op de troon!
 
Rafaël
Och Lucifer, word wakker, ik zie de zwavelpoel (de hel)
met opengesperde muil, afgrijselijk naar u verlangen.
Zul jij, het mooiste van al wat God ooit heeft geschapen,
als prooi dienen voor de gulzige ingewanden
van de onverzadigbare en eeuwig brandende afgrond?
Dat God dat mag voorkomen, ach, ach, willig onze vraag in.
Ontvang deze vredestak: wij bieden u de vrede van God.
 
Lucifer
Zwerft er ergens een schepsel dat zo rampzalig is als ik?
Enerzijds flauwe hoop, anderzijds grote schrik.
De overwinning is zeer onzeker, de nederlaag moeilijk te vermijden.
In het ongewisse tegen God en zijn leger te strijden?
De eerste standaard omhoog te houden tegen God,
Zijn hemelse bazuin en het algemeen gekend gebod?
Zich op te werpen als een leider van de rebellen tegen God
en een andere wet tegenover de wet van de hemel te stellen?
Te vervallen in de zonde van de allerergste ondankbaarheid?
Te kwetsen de genade, de liefde en de majesteit
van de rijke Vader, de bron van alle heil,
dat ons nog te wachten staat, en dat we reeds ontvingen?
Hoe zijn wij nu zo ver verwijderd geraakt van onze plicht?
Ik zwoer mijn Schepper af, hoe kan ik nog voor dat licht
mijn misdaden, mijn hoogmoed vermommen!
Hier baat het niet om terug te deinzen: neen, we zijn te ver gegaan.
Wat te doen? wat is het beste oordeel in deze vertwijfeling?
De tijd dringt, een ogenblik is zo voorbij
als men tenminste deze fractie van een seconde
tussen heil en eeuwige verdoemenis tijd mag noemen.
Maar het is te laat, er is geen goedmaking voor onze fout.
De hoop is op. Wat te doen? Daar hoor ik de trompet van God.