De jonge dichters die omstreeks 1880 aan het woord kwamen, concentreerden zich – in de bekende woorden van Willem Kloos over Herman Gorter – op de ‘de aller-individueelste expressie van de aller-individueelste emotie’. Om dat mogelijk te maken creëerden ze een nieuw poëtisch taalgebruik.
J.C. Bloem daarentegen pleitte in 1911 in het tijdschrift De Beweging voor een bezielde terugkeer naar door de traditie geijkte versvormen en beelden. Binnen dat retorische kader spreken zijn gedichten eerder over ‘het leven’ en ‘het hart’ van de mens in het algemeen dan over individuele stemmingen. Albert Verwey, leider van De Beweging en zelf lid van de generatie van Tachtig, keurde die tegenbeweging goed in zijn artikel De richting van de hedendaagsche poëzie (1913).
Naast Bloem zijn dichters als Geerten Gossaert en P.N. van Eyck met die neoclassicistische tendens te verbinden.