Vondels zelfpresentatie van 1650 valt samen met een belangrijk keerpunt: de vrijheidsoorlog is beëindigd en de Nederlandse Republiek is een erkende en stevige statenbond geworden, op wereldvlak een mogendheid van eerste rang.
De twee daaraanvolgende decennia beantwoorden in alle opzichten het best aan ons beeld van de Nederlandse Gouden Eeuw. Economische expansie en voorspoed gaan gepaard met vindingrijke wetenschap en techniek en een bloeiend marktgericht kunstbedrijf. De letterkunde is een goed uitgebouwde bedrijfstak geworden. Zij geeft stem en tegenstem in vormen van zowel jubelende zelfwaarneming en ideologische en maatschappelijke dienstbaarheid als van waarschuwingen in een klimaat van relatieve, maar op Europees niveau ongekende openheid en tolerantie.
En daarbij gaat de canonisering haar gang. Dat gebeurt vooral via de publicatie van verzamelde werken, een (tot in de provincies) opvallende hausse van bloemlezingen en aandacht voor de persoon van de dichter in aanvankelijk inleidende en een tijd later soms apart uitgegeven schrijversbiografieën.