In veel van zijn gedichten reflecteert Nijhoff op het ontstaan en het wezen van poëzie. Vaak ontleent hij daarbij de door hem gebruikte beelden en zinswendingen aan de Europese literaire traditie, soms teruggaand tot de klassieke oudheid.
Dit materiaal verwerkt hij vervolgens echter op een volstrekt eigen manier, waarbij het ontstane gedicht een doelbewust nagestreefde meerduidigheid krijgt. In Het Lied der dwaze bijen, voor het eerst gepubliceerd in 1925 en daarmee het oudste gedicht uit de Nieuwe gedichten, verbindt Nijhoff twee metaforen met elkaar: ‘honing’ en ‘sneeuw’. Ze kunnen beide gelezen worden als aanduiding voor de woorden van de dichter.
De combinatie van deze twee woorden als aanduiding voor de welsprekendheid is al te vinden bij Homerus en werd een gemeenplaats in de antieke retorica. Ook het beeld van ‘bijen’ voor dichters of dichterlijke woorden – het gedicht maakt beide interpretaties mogelijk – komt al in de oudheid voor, onder meer bij Horatius (afbeelding) en Vergilius.