Zoals schilderen de kunst van kleur en vlak is, en beeldhouwen gaat over het maken van een vorm in drie dimensies, zo is poëzie de kunstdiscipline bij uitstek die taal gebruikt. De manier waarop we taal gebruiken verandert echter voortdurend. Voor de dichter is dat een enorm nadeel; net zoals kapsels en behangpapier kunnen ook gedichten ontzettend verouderd overkomen.
Het bijzondere van veel van de Nagelaten gedichten van Paul van Ostaijen is dat ze (een afwijking in de spelling niet te na gesproken) gisteren geschreven hadden kunnen zijn. Het zijn liedjes – soms vrolijk, soms afgrondelijk droef – die niet aan kracht hebben ingeboet.
Het woordgebruik van de dichter heeft daar veel mee te maken. Hij had een hekel aan plechtige woorden of woorden die veel moeite doen om uit te stralen hoe “poëtisch” ze wel zijn. Gewone, dagelijkse woorden wilde Van Ostaijen, woorden zoals “vis” of “sjimpansee” of “pot”. Een mindere dichter zou daar misschien enkel banale verzen mee kunnen maken, gedichten zo gewoon als de woorden die hij gebruikt. Maar Van Ostaijen zette die woorden in zulke onverwachte combinaties bij elkaar dat we er bijna honderd jaar later nog altijd gefascineerd naar staren.
Dat veel van deze gedichten in hun titels verwijzen naar populaire dansen (polonaise, walz, polka, charleston…) is geen toeval: Van Ostaijen wou dat zijn gedichten muziekdoosjes waren, ritmische constructies die je eigenlijk moet horen om ze echt te kunnen genieten. Maar ook als je ze hoort is het nog niet meteen duidelijk waar ze over gaan. En ook dat was de bedoeling. Van Ostaijen wilde geen verzen met een boodschap schrijven (dat had hij namelijk al gedaan), maar teksten die er gewoon zijn, zo eenvoudig en tegelijk raadselachtig als kinderliedjes.
Het bijzondere van deze gedichten is echter dat ze – ondanks de theorie die erachter zat – wel degelijk over heel wezenlijke dingen gaan, maar dan op een veelal luchtige manier, zonder pathetiek of pretentie. Ze gaan over ambitie, over dwanggedachten en gewelddadige neigingen, over eenzaamheid en over het mysterie dat het leven is en waarover we nooit uitgepraat geraken. Soms gaan ze ook over doodsangst: sommige van deze verzen werden geschreven toen de (nog erg jonge) dichter wist dat hij stervende was.
Het lijkt bij deze gedichten alsof we kunnen begrijpen wat er staat, maar telkens wanneer we het proberen te formuleren ontsnapt het ons weer. Misschien is dat wel waarom ze zo fris zijn gebleven.
Paul van Ostaijen
Paul van Ostaijen (Antwerpen, 1896 - Miavoye-Anthée, 1928) leidde een kort maar turbulent leven als dichter, prozaschrijver en criticus. Hij werd geboren als zoon van een welgestelde loodgieter in Antwerpen. Met zijn nogal excentrieke persoonlijkheid en opstandige karakter was ‘zot Polleke’ niet voor een lange schoolcarrière in de wieg gelegd. In plaats daarvan stortte hij zich graag in het feestelijke nachtleven, waar hij al snel met kunstenaars en schrijvers in contact kwam. Hij kreeg een baantje aan het Antwerpse stadhuis en verdiepte zich daarnaast in de letteren en de beeldende kunst.
Politiek gezien schaarde Van Ostaijen zich achter de activistische flaminganten, die tijdens de Eerste Wereldoorlog in de komst van de Duitsers kansen zagen om de positie van de Vlamingen in België te verbeteren. Door zijn sympathie voor de bezetter moest Van Ostaijen na 1918 vluchten. Hij verbleef drie jaar in Berlijn, waar hij in contact kwam met kunstenaars en schrijvers uit progressieve kunstkringen. Hij keerde later terug naar België en werkte in een boekhandel, als kunsthandelaar en als uitgever van tijdschriften. Hij stierf in 1928 aan tuberculose, na de laatste jaren van zijn leven in verschillende sanatoria te hebben doorgebracht.
Van Ostaijen liet zich inspireren door stromingen als het expressionisme en het dadaïsme. Zijn modernistische, door jazz beïnvloede poëzie was erg vooruitstrevend, onder andere door de zo typische grafische vormgeving. Bundels als Music-Hall (1916), Het Sienjaal (1918), Bezette Stad (1921) en De Feesten van Angst en Pijn (1928) zijn stuk voor stuk klassiekers. Ze bejubelen de kleuren en geuren van het mondaine stadsleven, maar klagen er tegelijk de uitwassen en het verval van aan.
Van Ostaijen is het bekendst voor zijn poëzie, maar hij schreef daarnaast ook grotesken, korte absurde verhalen in proza. De trust der vaderlandsliefde (1925) en Vogelvrij (1928) zijn daar voorbeelden van. Ook schreef hij essayistisch werk, zoals het nog steeds veel gelezen Gebruiksaanwijzing der lyriek (1927) waarin hij beschreef hoe een dichter te werk moet gaan. Van Ostaijen schreef ook een filmscenario, De bankroet jazz (1921) dat te boek staat als het oudste filmscenario in het Nederlands. Het werd postuum gepubliceerd en in 2009 verfilmd.
De laatste zes maanden van zijn leven heeft Van Ostaijen ononderbroken in het sanatorium 'Le Vallon' te Miavoye doorgebracht (Foto uit het boek van Gerrit Borgers 'Paul van Ostaijen. Een documentatie' (1996))
Aan Peter Baeyens toegestuurde tekening van Van Ostaijen (Foto uit het boek van Gerrit Borgers, 'Paul van Ostaijen. Een documentatie' (1996))
Van Ostaijens graf met het monument van Oscar Jespers op de erebegraafplaats van het Schoonselhof bij Antwerpen.