Kies je taal:

De Oostakkerse gedichten
Hugo Claus


1955, poëzie
Claus Oostakkersegedichten

De Oostakkerse gedichten geldt als een klassiek voorbeeld en tegelijk het hoogtepunt van de Vlaamse Vijftigers-poëzie. Door de overwegend dierlijke en plantaardige beeldspraak, het pulserende ritme, de vrijheidsdrang, het vitalisme en de verheerlijking van de seksualiteit die uit deze gedichten spreken, was en is dit uitgesproken vernieuwende poëzie die een beroezende leeservaring oplevert.

In de beelden die in De Oostakkerse gedichten voorkomen worden de meest uiteenlopende elementen met elkaar verbonden. De eerste lezers van deze bundel meenden dan ook dat die beelden voornamelijk spontaan, associatief of klankmatig tot stand gekomen waren, in het verlengde van het surrealisme. Later bleek evenwel dat – voor wie het wil zien – heel veel van de schijnbaar intuïtieve gedichten vol verwijzingen zitten naar (klassieke) literatuur, van Dante en William Blake tot Karel Van de Woestijne en Paul van Ostaijen. Claus hanteert in deze bundel dus een werkwijze zoals T.S. Eliot dat deed in The Waste Land, zodat De Oostakkerse gedichten veeleer in de traditie van het modernisme geplaatst moeten worden.

De titel van de bundel verwijst naar het dorp Oostakker in Oost-Vlaanderen. Claus’ ouders woonden daar toen de gedichten ontstonden, maar het dorp is vooral ook bekend omdat er een Maria-grot is waar Onze-Lieve-Vrouw van Lourdes vereerd wordt, aan wie genezende krachten worden toegeschreven. Vandaar de vele verwijzingen naar ziektes in de bundel.

Beide motieven die in de titel vervat zitten – de familiale banden en godsdienst – zijn in de gedichten aanwezig. De eerste cyclus, ‘De ingewijde’, bevat gedichten als ‘De regenkoning’, ‘De moeder’, ‘Een vader’ en ‘Een maagd’, waarin de (freudiaanse) relatie met de ouders wordt behandeld. Dat gebeurt vaak via allusies op vegetatiemythen en initiatieriten die door de Schotse antropoloog J.G. Frazer zijn beschreven in The Golden Bough. Zo wordt de oedipale thematiek vermengd met oerverhalen over leven en dood en uitgebeeld aan de hand van mythologische personages zoals de regenkoning – een vruchtbaarheidssymbool – of de sater Marsua, die een tweestrijd met de God Apollo aangaat.

Op die manier wordt er een beeld geschapen van een beklemmende wereld. ‘Vrij is de zanger niet’, zo heet het in ‘De zanger’. Het katholiek-burgerlijke milieu, met zijn taboes, heimelijkheden en onderdrukte seksuele verlangens, wordt als verstikkend ervaren. Een mogelijkheid om daaruit los te breken is de ongebreidelde beleving van de seksualiteit. Die wordt in de tweede reeks, ‘Een vrouw’, beschreven als een dierlijk en lichamelijk spel dat extase kan bieden maar ook het gevaar inhoudt van zelfverlies. De derde cyclus (‘Het klemwoord: huis’) beschouwt de relatie met de vrouw, die in de tweede reeks nog de ontsnapping bleek, als een nieuwe vorm van gevangenschap. Met vier prozagedichten, waarin het thema van het afscheid centraal staat, wordt de bundel afgesloten.

De Oostakkerse gedichten zijn heel invloedrijk gebleken. De beeldspraak en de poëtische techniek werkten aanstekelijk op dichters zoals Freddy de Vree, Jotie T’Hooft en recent nog Yannick Dangre. In de literatuurstudie gaf de bundel dan weer aanleiding tot tal van publicaties, en ook de lezers krijgen er maar niet genoeg van. Dat blijkt uit de talrijke herdrukken die het boek heeft gekregen, wat zeer uitzonderlijk is voor een dichtbundel.

Te bekijken:

Leessessie van De Oostakkerse gedichten (1955) met Clauskenner prof. Georges Wildemeersch (deel 1 & deel 2)

Te beluisteren:

Hugo Claus leest het gedicht De moeder

Liefhebbers:

Paul Demets leest De Oostakkerse gedichten van Hugo Claus tijdens de coronacrisis.
“Wat kan je beter herlezen wanneer je in quarantaine bent dan De Oostakkerse gedichten van Hugo Claus? Voor mijn part de belangrijkste poëziebundel van een Vlaamse dichter uit de tweede helft van de twintigste eeuw. De ontmaskering van het kleinburgerlijke, familiale dat toen nog door het christendom overheerst werd, het woelende verzet tegen betutteling en tegen de patriarchale samenleving, het vitale en animale. De relatie met de vrouw als een nieuwe vorm van gevangenschap (‘Het klemwoord:huis’).
Deze derde druk uit 1956, een prachtig ontwerp van Karel Beunis, is mijn lieveling.
Enkele jaren geleden vroeg mijn chef boeken bij de krant me: ‘Je bent zo lovend over de bundel die je gerecenseerd hebt. Zou je hem dan geen vijf sterren geven in plaats van vier?’ Ik: ‘Nee, want alleen De Oostakkerse gedichten verdient voor mij vijf sterren. Ik wacht nog steeds op een poëziebundel van een Vlaming die dat niveau evenaart.’ En dat al decennialang. Ik wacht.”


Oostakkersegedichten

Hugo Claus

Claus Vermelden  Jan  Arkesteijn(1986)

Hugo Claus (Brugge, 1929 – Antwerpen, 2008) was een duivelskunstenaar: naast proza, poëzie en theater schreef hij ook libretto’s, reportages en filmscenario’s. Daarnaast was hij ook een begenadigde schilder en regisseur. Hij werd geboren als zoon van een drukker en bracht de eerste jaren van zijn leven door in verschillende pensionaten. In 1946 verliet hij het ouderlijke huis om zich aan de schilder- en beeldhouwkunst te wijden. In deze periode begon hij ook te schrijven.

Als dichter hoorde Claus als enige Vlaming bij de Vijftigers, die zich tegen zowat alle heersende conventies in de poëzie verzetten. Naast De Oostakkerse gedichten (1955) dateren ook Tancredo infrasonic (1952), Een huis dat tussen nacht en morgen staat (1993) en Paal en perk (1955) uit die periode. Later werden o.m. Het teken van de hamster (1963), Heer Everzwijn (1970) en De sporen (1993) bekende bundels.

Van zijn romans is Het verdriet van België (1983) ongetwijfeld het bekendst, maar ook De Metsiers (1950), De verwondering (1962) Het jaar van de kreeft (1972) en De geruchten (1996) worden nog herdrukt en gelezen.

Claus heeft ook enkele onvervalste toneelklassiekers geschreven. Met gevoelige thema’s zoals incest, die ook in zijn romans terugkomen, sloegen toneelstukken als Een bruid in de morgen (1953) en Vrijdag (1969) in als een bom in het Vlaamse theater. Daarnaast was bijvoorbeeld ook het melodrama Suiker (1958) erg succesrijk en zette Claus veel klassieke stukken naar zijn hand door ze te vertalen en te bewerken.

Claus hield er een flamboyante levensstijl op na. Hij reisde heel Europa rond en had opzienbarende relaties met actrices. Hij was als publieke intellectueel niet uit de media weg te branden. Met talloze Staatsprijzen, de Constantijn Huygensprijs (1979) en de Prijs der Nederlandse Letteren (1986) is hij bovendien de meest bekroonde auteur uit ons taalgebied. Ook internationaal is hij een gevierde coryfee van onze letteren. Zijn werk is dan ook veelvuldig vertaald.

Context