Kies je taal:

De Leeuw van Vlaenderen


1838, proza

In het gekozen fragment is de spanning te snijden: iedereen maakt zich klaar voor de finale strijd.

Overgenomen uit: H. Conscience, De Leeuw van Vlaenderen of de Slag der Gulden Sporen. Teksteditie bezorgd en toegelicht door Edward Vanhoutte. Antwerpen: ASP/Letterenhuis (2012), p. 326-329.

By het aenbreken van den dag, eer de zon hare gloeiende schyf op de kim vertoonde, stonden de Vlamingen reeds in slagorde op eene enkele ry tegen de Groeningerbeek. Mynheer Gwyde voerde het bevel over den linkervleugel en had alle de mindere ambachten van Brugge met zich; Eustachius Sporkyn met de lieden van Veurne stond in het midden dier bende: – de tweede schaer had Mynheer Jan Borluut tot aenleider, en telde vyf duizend Gentenaers: – de derde schaer stond onder Mynheer Willem van Gulik, en was uit de wevers en vrylaten van Brugge gevormd: – de rechtervleugel, die tegen de wallen van Kortryk raekte, bestond uit de beenhouwers met hunnen Deken Breydel en de zeeuwsche Laten; Mynheer Jan van Renesse was over dezen bevelhebber. De andere vlaemsche ridders hadden geene vaste plaets, zy gingen waer het hun goed dacht of waer hunne hulp kon noodig zyn; de elf honderd naemsche ruiters werden achter de slagorde geplaetst, want men wilde ze niet gebruiken, op dat er door hen geene wanorde onder het voetvolk kwame.

Eindelyk begon het fransche leger zich ook te bereiden, – duizend bazuinen hieven te gelyk hunne scherpe toonen aen, de peerden brieschten, en de wapens klonken met zulk een yslyk geruisch door een, dat de Vlamingen by het naken van dit doodgevaer met eene huiverige koude werden bevangen. Welk eene ontzaglyke wolk vyanden ging op hen storten! Voor die moedige mannen was dit niets, – zy gingen sterven, dit wisten zy; maer hunne verlatene vrouwen en kinderen wat zouden die geworden? Ho, op dit plechtig oogenblik dachten zy allen aen hetgeen zy meest op aerde beminden. – De jonge gezel weende in zyn hart over het meisje dat hem verloofd was; de vader werd met innige pyn gefolterd, nu hy zyne zonen den vreemden tot slaven laten moest; en de zoon zuchtte weemoedig by de heugenis zyns gryzen kranken vaders, welke nu alleen ten prooi der dwingelandy blyven moest. – In hen waren twee driften, de onversaegdheid en de angst. Wanneer deze twee hartstochten zich in de tegenwoordigheid van een dreigend gevaer te samensmelten, veranderen zy in razerny. Dit gebeurde ook onder de Vlamingen; hunne oogen werden styf en halstarrig, hunne tanden nepen zich bitsig op een, een brandende dorst kwam hunnen mond dor en droog maken, en de adem, die uit hunne hygende longen opkwam, was kort en lastig. Eene schrikverwekkende stilte heerschte boven het leger, niemand gaf zyne aendoeningen aen anderen te kennen want zy waren allen in sombere gepeinzen verzonken. Zy stonden reeds eenigen tyd aldus in eene lange ry geschaerd, wanneer de zon, boven de kim gerezen zynde, hun het leger der Franschen zien liet.(1)

(1)

Dus begonden die viande naken

Men sal hier mogen doden maken

Vrouwen Weduwen, Kinder Wezen.

Die Vlamingen stonden in vresen

Jegens die vreselike ontmoet;

Si ne mogen achterwerd niet ontgaen

Ende vore eest vlien gedaen.

D'een ging in den andren dringen.

Spiegel Historiael.

De ruiters waren zoo menigvuldig dat een korenveld minder haren draegt dan er speren boven de vyandlyke benden uitstaken. De peerden der voorste gelederen stampten ongeduldig met de voeten, en besproeiden hunne yzeren deksels met witte vlokken schuim. De bazuinen zonden hunne galmende toonen als in een feestgejuich door de zuchtende boomen van het Neerlanderbosch, – en zweepend speelde de wind in de wentelende vouwen der wimpels en banieren. De stem der Veldheeren kwam dit krygsgerucht by poozen beheerschen, terwyl soms de wapenkreet: Noël! Noël! Frankryk! Frankryk! uit eene bende opging, en al ander geschal verdoofde. Ongedurig en vol moed waren de fransche ridders, zy prikkelden hunne slagpeerden met den punt der spoor, om hen meer drift in te boezemen en dan weder streelden zy dezelve, en spraken tot hen opdat zy de stem huns meesters in den stryd beter zouden herkennen. – Wie zal de eer hebben van den eersten steek te doen? was het algemeen gepeins dat hen met ongeduld vervoerde. Die eer was onder de ridderen zeer groot; wanneer dezelve hun in eenen voornamen slag te beurt viel, roemden zy hun gansch leven er op, als een bewys van onbetwistbare dapperheid; allen hielden daerom hunne peerden gereed en de speer geveld, om op het eerste bevel, op het minste teeken des Veldheers vooruit te springen.

In de weiden, welke nevens het leger lagen, bewogen de fransche voetknechten zich in wentelende scharen en dreven langzaem als eene schrikbare slang met kronkelende wendingen door het veld, terwyl de grootste stilte onder hen heerschte.

Wanneer Gwyde bemerkte dat de aenval ging geschieden, zond hy duizend slingerwerpers, onder het bevel van Salomon heer van Sevecote, tot tegen de tweede beek, om de fransche voorwacht te ontrusten; dan deed hy aen zyne onderscheidene benden eene richting nemen, welke hen in een vierkant schikte en hen toeliet in het midden der legerplaets te zien. Een altaer van zode was aldaer opgericht, de groote standaerd van Sint-Joris, beschermer der krygers, ontvouwde den ridder met den draek boven het hoofd van den Priester, die in volle plechtgewaed op de trappen van het altaer bezig was met gebeden voor den goeden uitslag des gevechts te storten. Zyne aenroeping geëindigd hebbende, klom hy op den bovensten trap des altaers, keerde zich om naer het volk, en hief zyne handen boven het leger.