Kies je taal:

Het vader-huis (La Maison paternelle)


1903, poésie

Het eerste vers uit de 'Voor-zang' (links) bevat vijf opeenvolgende, beklemtoonde a-klanken. Dat vertraagt de lectuur, en dat is precies wat Van de Woestijne met dat vers heeft bedoeld. Klank en metrum zijn dan ook erg belangrijk en betekenisvol in deze poëzie.

In het tweede gedicht (rechts) komen enkele bijzondere woorden voor: 'zwaai-stil', 'sidder-boomen', 'ritsel-weenend' enz. Ook die unieke samenstellingen typeren de poëzie van Karel van de Woestijne.

De gedichten worden geciteerd uit: Verzameld dichtwerk. Deel I. Lyrische poëzie. Ed. A.M. Musschoot e.a. (Delta), Tielt: Lannoo. (2007).

Voor-zang
 
Het huis mijns vaders, waar de dagen trager waren,
was stil, daar ’t in de schaduwing der tuinen lag
en in de stilte van de rust-gewelfde blaêren.
- Ik was een kind, en mat het leven aan den lach
van mijne moeder, die niet blij was, en aan ’t waren
der schemeringen om de boomen, en der jaren
om ’t vredig leven van den roereloozen dag.
 
En ’k was gelukkig in den schaduw van dit leven
dat naast mijn droomen als een goede vader ging…
- De dagen hadden mij de vreemde vreugd g KLanken en metegeven
te weten, hoe een vlucht van groote vooglen hing,
iederen avond, in de teedre zomer-luchten
die zeegnend om de ziel der needre menschen gaan,
als de avond daalt, en maalt in avond-kleur de vruchten
die rustig-zwaar in ’t loof der stille boomen staan.
 
… Tóen kwaamt gíj zacht in mij te leven, en we waren
als schaemle bloemen in den avond, o mijn kind.
En ’k mínde u. – En zoo ’k véle vrouwen heb bemind
sinds dien, met moeden geest of smeekende gebaren:
ú minde ik; want ik zag uw kinder-oogen klaren
om schuine bloemen in de tuine’, en uw aanschijn
om mijn eenzelvig doen en denken tróostend zijn,
in ’t huis mijns vaders, waar de dagen tráge waren…

Koorts-deun
 
’t Is triestig dat het regent in den herfst,
dat het moe regent in den herfst, daar buiten.
– En wat de bloemen wégen in den herfst;
– en de óude regen lekend langs de ruiten…
 
Zwaai-stil staan graauwe boomen in het grijs,
de goede sidder-boomen, ritsel-weenend;
– en ’t is de wind, en ’t is een lamme wijs
van kreun-gezang in snakke tonen stenend…
 
– Nu moest me komen de oude drentel-tred;
nu moest me ’t oude vreê-beeldje gaan komen,
mijn grijs goed troost-moedertje om ’t diepe bed
waar zich de warme koorts een lícht dierf droomen,
en ’t wegend wee in leede tranen berst…
 
…’t Is triestig dat mijn droefheid tháns moest komen,
en loomen in ’t atone van de boomen;
– ’t is triestig dat het regent in den herfst…