‘De Kapellekensbaan’, aldus Coe, ‘geeft ons een van de grootste complimenten die een boek aan zijn lezers kan geven: het nodigt ons uit om betrokken, denkende mensen te worden.’ In een vroege versie had de verteller Boontje, tevens de fictieve schrijver, het nog simpeler verwoord: ‘Ook de lezer mag meespelen’.
Sinds de eerste publicatie van De Kapellekensbaan zijn altijd weer nieuwe generaties lezers enthousiast op die uitnodiging ingegaan. In gedachten voegden ze informatie uit de derde hand en verhaaltjes uit hun eigen leven toe aan Boontjes naar de keel grijpende kroniek van een ontwrichte wereld. Natuurlijk wordt deze 400 pagina’s dikke pil daardoor alleen nog maar dikker. Toch blijken zelfs ongeduldige mensen De Kapellekensbaan niet snel terzijde te leggen. Naast prikkelende kanttekeningen bij het leven na de Tweede Wereldoorlog en verontrustende anekdotes over onze ‘kapotte tijd’ bevat het boek namelijk ook een echte pageturner.
Om de zoveel pagina’s – als een feuilleton in de krant – krijgen we een stukje te lezen over ene Ondine Bosmans. Ondineke aanschouwt in het jaar 1800-en-zoveel het levenslicht aan de Kapellekensbaan in Ter-Muren, een armzalig gehucht dat ingeklemd is tussen het traditionele platteland en een stad waar steeds meer fabrieken verrijzen. Tijdens haar leven ziet Ondine dat platteland verdwijnen, de fabrieksstad uitbreiding nemen en ‘arm Vlaanderen’ welvarend worden. Zelf mist Boontjes heldin echter de trein van de vooruitgang, wat ironisch mag heten. Ondine heeft haar jeugd immers gesleten in de schaduw van een kapelletje uit de oude tijd, maar dan wel vlakbij de plek waar de spoorweg – die de hoop en belofte van een nieuwe tijd in zich draagt – de Kapellekensbaan kruist.
Haar mislukking in het leven maakt dit egocentrische wezen uiteindelijk toch sympathieker dan ze anders waarschijnlijk zou zijn geweest. Ondanks de toegenomen welvaart is de modernisering van Vlaanderen (en bij uitbreiding van de westerse wereld) namelijk geen onverdeeld succes. Vooruitgang is het ordewoord, maar vrijheid, gelijkheid en broederschap zijn nauwelijks van tel. Na twee verwoestende oorlogen lijkt zich alweer een nieuwe en misschien wel finale oorlog aan te kondigen.
De roman De Kapellekensbaan en zijn drie jaar later gepubliceerde vervolgdeel Zomer te Ter-Muren registreren weergaloos de naoorlogse sfeer van morele ontreddering en de angst voor de Bom. Ze bevatten daarnaast ook het bevrijdende inzicht dat de wereld desondanks niet gedoemd is om ten onder te gaan. Zwartgallig kan men de boeken over de Kapellekensbaan niet noemen. Behalve op de tragikomische levensgeschiedenis van antiheldin Ondine Bosmans en de voortdurende interrupties van een kleurrijke stoet vrienden en kennissen, vergast Boontje zijn lezers bijvoorbeeld ook op de nieuwe avonturen van Reinaert de Vos. Het sluwe dier toont ons hoe te overleven in de wereld van vandaag, ook al draait die wereld compleet door en wordt elke dag opnieuw bewezen dat met de nederlaag van het fascisme in 1945, obscurantisme en barbarij nog lang niet zijn uitgeroeid.
Dat alles verleent aan de boeken over de Kapellekensbaan een relevantie en urgentie die vandaag met een lantaarntje te zoeken zijn in de Vlaamse literatuur. Daarom, vroeg-21-ste-eeuwse lezer: klap dicht die tablet en log in op De Kapellekensbaan, zodat u eindelijk alles te weten komt over de gevaarlijk gekke wereld waarin we met zijn allen leven.
Louis Paul Boon
Louis Paul Boon (Aalst, 1912 – Erembodegem, 1979) groeide op in een eenvoudig milieu. Vanaf zijn zestiende hielp hij zijn vader als (auto)schilder. Hij volgde eventjes kunstonderwijs, maar kon die opleiding niet afmaken omwille van de moeilijke omstandigheden voor de Tweede Wereldoorlog. Hij debuteerde nog tijdens de oorlog met het goed ontvangen De voorstad groeit (1942) en werkte na 1945 voor het communistische blad De roode Vaan. Sociaal engagement is een van de belangrijke kenmerken van zijn werk.
Hoewel Boon zijn leven lang schilderijen, tekeningen, collages en assemblages bleef maken, is hij toch vooral bekend gebleven als schrijver. Vooral De Kapellekensbaan (1953) wordt, samen met de vervolgroman Zomer te Ter-Muren (1956) als zijn meesterwerk beschouwd. Daarnaast werd hij geprezen voor titels als Menuet (1955), De Paradijsvogel (1958) en Het Geuzenboek (1979). Ook kennen velen ‘Boontje’ van zijn pornografische novelle Mieke Maaike’s obscene jeugd (1972) of van de Fenomenale Feminateek, zijn grote collectie plaatjes van naakte of schaars geklede vrouwen.
Naast zijn werk voor De roode Vaan engageerde Boon zich ook in het avant-gardistische tijdschrift Tijd en Mens, dat hij mee oprichtte, of in Boontjes Reservaat, een eenmanstijdschrift. In 1954 volgde hij Richard Minne op als cultuurredacteur van het linkse tijdschrift Vooruit.
Hoewel Boon door de uitgesproken linkse, antiklerikale en seksuele toon vaak voor controverse zorgde, is zijn werk toch uitgebreid bekroond. Voor zijn debuut ontving hij meteen de Leo J. Krijnsprijs. Later zouden nog vele andere onderscheidingen volgen, waaronder de Constantijn Huygensprijs (1967) en de Driejaarlijkse Staatsprijs van België (1972). Het verhaal gaat dat Boon in 1979 de Nobelprijs zou krijgen, maar dat hij enkele dagen voor de bekendmaking overleed.
Boon was als auteur een publieke figuur en was een graag geziene gast op de Vlaamse televisie. Zijn populariteit blijkt ook uit de vele bewerkingen van zijn romans, onder meer voor toneel en film. De verfilming van Daens door Stijn Coninx (1992) werd genomineerd voor een Oscar.