Kies je taal:

Geuzenliedboek (Beggar's Songbook)


1576-1577, songs

Dit fragment komt uit een lied over de onthoofding van Lamoraal van Egmont en Filips van Montmorency, graaf van Horne. Dat gebeurde op de Brusselse Grote Markt op 5 juni 1568. Egmont en Horne waren (onterecht) tot de doodstraf veroordeeld wegens hoogverraad aan het Spaanse gezag.

Het is interessant hoe deze gebeurtenis in dit lied wordt gerecupereerd voor het promoten van de hervormde zaak. Ondanks het feit dat Egmont en Horne steeds trouw zijn gebleven aan het katholieke geloof, worden ze hier als religieuze martelaren voorgesteld. Let bijvoorbeeld op de identificatie van Egmont met een schaap dat naar de slachtbank wordt geleid, en op het voorspellen van de goddelijke wraak voor de terechtstelling.

In de editie van Kuiper en Leendertz is dit lied 31 (p. 62)

Alsmen schreef duysent vijfhondert

In dat achtensestichste Jaer,
Was menich mensch verwondert,
Te Bruyssel int openbaer,
Vier Graven Edel van Bloede
Doodemen in corten stont,
Daer toe seer rijck van goede,
Ick wilse u doen condt.
 
Een Heer van grooter machten
En Grave van Egmont,
Als een Schaep ginck hy ter slachten,
Want ghecomen was ure en stont,
Men sach daer weenen en trueren
So menich Man, en Wijf
Te Bruyssel binnen der mueren
Al om dit wreet bedrijf.
 
Cloeck ginck hy na der stede
Daer hy moste sterven, desolaet
En sprack ghy Heeren en Burghers mede
Och isser nu gheen ghenaedt,
Soo ben ick een arme Grave
Daer toe gheen Edelman:
Niemant hem antwoort gave
Dies sprack den Grave nu wel an.
 
De Grave nam sonder trueren
Een Cussen, hoort dit bedien
Daer op hy den doot wilde besueren
En booch daer op zijn knien,
Te samen leyde hy zijn handen,
Ten Hemel siende seer soet,
Godt doende zijn Offerhande,
Die edel Grave goet.
 
Als zijn knien waren gheboghen,
En zijn handen waren ghevoecht,
Een heeft dat sweert uutghetoghen,
Daermen hem zijn hooft af sloech:
Sijn bloet sachmen daer stralen,
Edel van Ordens verbont,
Godt sal die wrake verhalen
Van die Grave van Egmondt.

In het jaar 1568 was menig mens verwonderd.
In Brussel stelde men op korte tijd in het openbaar vier graven terecht, edel van afkomst en rijk.
Ik wil u hun namen meedelen.
 
 
 
 
 
Een machtig heer en graaf van Egmont werd als een schaap naar de slachtbank gevoerd,
want het uur en moment waren gekomen.
Talrijke mannen en vrouwen zag men daar te Brussel binnen de muren wenen en treuren om deze wrede praktijk.
 
 
 
 
Dapper begaf hij zich naar de plaats waar hij eenzaam moest sterven, en sprak:
‘jullie heren en ook burgers, is er nu geen genade? Dan ben ik een arme graaf en zelfs geen edelman’.
Niemand antwoordde hem. Goed dan, zei de graaf daarop.
 
 
 
 
De graaf nam onbewogen een kussen – luister goed naar wat ik zeg – waarop hij de dood wilde ondergaan en knielde erop neer.
Hij legde zijn handen samen en richtte minzaam de blik naar de hemel.
Op die manier offerde de edele goede graaf zichzelf aan God.
 
 
 
Als zijn knieën gebogen waren en zijn handen samengevoegd, heeft iemand het zwaard getrokken en sloeg hem het hoofd ermee af.
Men zag het bloed van de edelman uit de Orde van het Gulden Vlies daar stromen.
God zal de Graaf van Egmond wreken.