Kies je taal:

De Oostakkerse gedichten (The Oostakker Poems)


1955, poetry

Bij het verschijnen van herdrukken en verzamelingen van zijn gedichten wijzigde Claus soms nog details in zijn gedichten.

De tekst van ‘Een moeder’ en ‘Een vrouw (1)’ werd hier overgenomen uit:

Hugo Claus. Gedichten 1948-1993. De Bezige Bij, Amsterdam (1994), p. 192 en p. 196.

De moeder

Ik ben niet, ik ben niet dan in uw aarde.
Toen gij schreeuwde en uw vel beefde
Vatten mijn beenderen vuur.
 
(Mijn moeder, gevangen in haar vel,
Verandert naar de maat der jaren.
 
Haar oog is licht, ontsnapt aan de drift
Der jaren door mij aan te zien en mij
Haar blijde zoon te noemen.
 
Zij was geen stenen bed, geen dierenkoorts,
Haar gewrichten waren jonge katten,
 
Maar onvergeeflijk blijft mijn huid voor haar
En onbeweeglijk zijn de krekels in mijn stem.
 
‘Je bent mij ontgroeid,’ zegt zij traag mijn
Vaders voeten wassend, en zij zwijgt
Als een vrouw zonder mond.)
 
Toen uw vel schreeuwde vatten mijn beenderen vuur.
Gij legde mij neder, nooit kan ik dit beeld herdragen,
Ik was de genode maar de dodende gast.
 
En nu, later, mannelijk word ik u vreemd.
Gij ziet mij naar u komen, gij denkt: ‘Hij is
De zomer, hij maakt mijn vlees en houdt
De honden in mij wakker.’
 
Terwijl gij elke dag te sterven staat, niet met mij
Samen, ben ik niet, ben ik niet dan in uw aarde.
In mij vergaat uw leven wentelend, gij keert
Niet naar mij terug, van u herstel ik niet.

Een vrouw (1)
 
 
Met schaterend haar,
Met meeuwenogen, met een buidel op de buik,
Een moeder of een goede verrader,
Wie kent deze laaiende vrouw?
 
Haar nagels naderen mijn hout,
Haar klauwzeer wekt mijn huid,
Als een jachthoorn hangt zij in mijn haar te tuiten.
 
Zij nadert in vouwen en in schicht,
In hitte, in hars, in klatering,
Terwijl in staat van begeerte,
Gestrekt als een geweer en
In staat van aanval en van moord ik
Omvat, doorploeg en vel,
Gebogen, geknield, het geurend dier
Tussen de lederzachte knieën.
 
Zij splijt mijn kegel
In de bekende warmte.